ECLI:NL:RBDHA:2019:5407

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
09/767192-17, 09/200996-16 en 09/039713-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling NFI-medewerkster voor manipulatie bloedmonsters en rijden onder invloed

Op 28 mei 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een medewerkster van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), die werd beschuldigd van het manipuleren van bloedmonsters en het rijden onder invloed van alcohol. De verdachte, geboren in 1979, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd haar rijbewijs voor twee jaar ongeldig verklaard en kreeg zij een ontzetting van het recht om ambten te bekleden voor de duur van drie jaar.

De zaak kwam aan het licht nadat de verdachte in korte tijd tweemaal was betrapt op het rijden onder invloed, met ademalcoholgehaltes van respectievelijk 935 en 1155 microgram per liter uitgeademde lucht. Tijdens haar functie bij het NFI had zij toegang tot bloedmonsters en heeft zij deze gemanipuleerd door er water aan toe te voegen. Dit gebeurde terwijl er tegenonderzoeken naar haar alcoholgebruik plaatsvonden. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat zij misbruik had gemaakt van haar positie, wat ernstige schade toebracht aan het imago van het NFI.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte haar eigen belang boven dat van het NFI en de samenleving had gesteld, wat leidde tot een ernstige schending van het vertrouwen dat in haar functie werd gesteld. De rechtbank vond de gepleegde feiten zo ernstig dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd was, ondanks dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar alcoholprobleem, maar vond dat dit niet kon leiden tot een lagere straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/767192-17, 09/200996-16 (ttz. gev.) en 09/039713-17 (ttz. gev)
Datum uitspraak: 28 mei 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de (ten aanzien van de parketnummers 09/200996-16 en 09/039713-17 op 23 januari 2019 door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen) zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
verblijfsadres: [adres] ,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek in de zaak met parketnummer 09/200996-16 is gehouden op de zittingen van de politierechter op 22 december 2016, 15 maart 2017, 28 augustus 2017 en 23 januari 2019, waarna de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Het onderzoek in de zaak met parketnummer 09/039713-17 is gehouden op de zittingen van de politierechter van 28 augustus 2017 en 23 januari 2019, waarna deze zaak eveneens is verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Op de regiezitting van 23 januari 2019 zijn deze twee zaken samen met de zaak met parketnummer 09/767192-17 behandeld. Vervolgens zijn alle zaken inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 mei 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. de Koning en van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw mr. M.A.C. de Vilder naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Ten aanzien van dagvaarding met parketnummer 09/200996-16 (hierna: dagvaarding I)
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 01 oktober 2016 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 935 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Ten aanzien van dagvaarding met parketnummer 09/039713-17 (hierna: dagvaarding II)
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 27 februari 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1155 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
zij op of omstreeks 27 februari 2017 te 's-Gravenhage als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op haar naam gesteld rijbewijs, een haar door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de A12, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen;
Ten aanzien van dagvaarding met parketnummer 09/767192-17 (hierna: dagvaarding III)
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 22 oktober 2016 te Den Haag, als ambtenaar (werkzaam als onderzoeksmedewerker bij de afdeling DNA van het Nederlands Forensisch Instituut) opzettelijk een zaak (te weten een bloedbuis/bloedmonster met [kenmerk monster] ) bestemd om voor de bevoegde macht tot bewijs te dienen, welke zij, verdachte, in haar bediening onder zich had, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt
immers heeft zij, verdachte, water, althans een stof/middel, aan dit bloedmonster toegevoegd waardoor de inhoud van het bloedmonster is aangelengd/vervangen, althans gewijzigd;
2.
zij in of omstreeks de periode van 01 maart 2017 tot en met 03 april 2017 te Den Haag, als ambtenaar (werkzaam als onderzoeksmedewerker bij de afdeling DNA van het Nederlands Forensisch Instituut) opzettelijk een zaak (te weten een bloedbuis/bloedmonster met [kenmerk monster] ) bestemd om voor de bevoegde macht tot bewijs te dienen, welke zij, verdachte, in haar bediening onder zich had, althans heeft kunnen krijgen, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt
immers heeft zij, verdachte, een stof/middel, aan dit bloedmonster toegevoegd waardoor de inhoud van het bloedmonster is aangelengd/vervangen, althans gewijzigd;
3.
zij in of omstreeks de periode van 9 maart 2017 tot en met 25 september 2017 te Amersfoort en/of Amsterdam en/of Den Haag, althans te Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door een (tweetal) rapportage(s) 'Alcohol in het verkeer' opgesteld door het Nederlands Forensisch Instituut (op basis van (een) door verdachte
gemanipuleerd(e) bloedmonster(s)) te verstrekken aan haar, verdachtes, advocaat waarna haar advocaat deze rapportage(s) heeft verzonden aan de Rechtbank ter voeging aan verdachtes strafdossier(s) bekend onder parketnummer 96/039713-17 en/of parketnummer 96/200996-16.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte is vanaf 19 juni 2006 tot aan haar ontslag op 29 december 2018 als ambtenaar in dienst geweest bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI).
Op 1 oktober 2016 is zij staande gehouden wegens opvallend rijgedrag: te hard rijden en slingerend wegrijden bij een stoplicht. Een daarop bij haar afgenomen blaastest wees een ademalcoholgehalte uit van 935 ug/l. Gelet op dit ademalcoholgehalte is vervolgens het rijbewijs van verdachte ingevorderd en heeft de officier van justitie beslist dat het voor een periode van negen maanden zou worden ingehouden.
Verdachte heeft om een tegenonderzoek van haar bloed gevraagd.
Op 27 februari 2017 is verdachte staande gehouden wegens het rijden zonder geldig rijbewijs. De toen bij haar afgenomen blaastest wees een ademalcoholgehalte uit van
1155 ug/l. Verdachte heeft ook hier om een tegenonderzoek van haar bloed gevraagd.
Verdachte is voor beide zaken gedagvaard om voor de politierechter te verschijnen (dagvaarding I en II). Verdachte heeft vervolgens de door haar ontvangen resultaten van de door het NFI uitgevoerde bloedonderzoeken in beide strafzaken via haar advocaat ingebracht. Omdat de uitslagen van die bloedonderzoeken significant afweken van de uitslagen van de ademanalyse heeft de politierechter ter terechtzitting van 28 augustus 2017 nader onderzoek gelast.
De rijksrecherche is in juni 2017 een onderzoek gestart naar de gang van zaken rondom de bij het NFI uitgevoerde bloedonderzoeken. Uit dit onderzoek kwam de verdenking naar voren dat verdachte als medewerkster van het NFI haar eigen bloedmonsters had gemanipuleerd. Daarnaast wordt haar verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift doordat zij de (veel lagere) resultaten van de bloedonderzoeken aan haar advocaat heeft verstrekt, die deze vervolgens heeft ingebracht in de procedures bij de politierechter bij deze rechtbank. De hiermee verband houdende feiten zijn tenlastegelegd bij dagvaarding III.
Verdachte heeft uiteindelijk bekend dat zij bij het NFI de bloedmonsters, die op 1 oktober 2016 en 27 februari 2017 bij haar zijn afgenomen, heeft gemanipuleerd door er water bij te doen en dat zij de van deze bloedonderzoeken verkregen - intrinsiek valse - rapporten via haar advocaat in de strafprocedures heeft ingebracht. Zij heeft tevens bekend dat zij de bij dagvaarding I en II tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – op de gronden zoals weergegeven in het schriftelijk requisitoir – verzocht wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – op de gronden zoals weergegeven in de pleitnotitie – vrijspraak bepleit ten aanzien van het bij dagvaarding I tenlastegelegde feit en de bij dagvaarding III onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlasteleggingen [1]
Nu verdachte de feitelijk aan haar verweten gedragingen heeft bekend en door de raadsvrouw enkel enige juridische verweren zijn gevoerd, zal de rechtbank volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen per feit en het bespreken van de gevoerde verweren.
Dagvaarding I
Overweging omtrent het bloedonderzoek
Het verweer van de raadsvrouw dat vrijspraak van dit feit moet volgen omdat artikel 20 van het Besluit alcoholonderzoeken is geschonden en dit voorschrift behoort tot de “strikte waarborgen” waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW 1994 is omgeven, kan niet slagen. Artikel 20 van het Besluit alcoholonderzoeken ziet immers op het bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en
onder bvan de Wegenverkeerswet 1994. Nog daargelaten of verdachte met recht een beroep zou kunnen doen op een mogelijke onregelmatigheid bij een door haarzelf gemanipuleerd bloedonderzoek (waarover bij dagvaarding III nader wordt overwogen), komt de rechtbank aan die vraag niet toe. Aan verdachte is namelijk tenlastegelegd en door de rechtbank wordt bewezenverklaard dat zij meer alcohol op had dan wettelijk is toegestaan zoals is gebleken bij een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en
onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Dit bedoelde ademonderzoek is volgens de wettelijke regels verlopen en de resultaten daarvan zijn dan ook voor het bewijs bruikbaar.
Bewijsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan worden volstaan, omdat de verdachte dit feit heeft bekend en het door de raadsvrouw gevoerde verweer niet slaagt.
Bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal “ter zake artikel 8 WVW 1994”, met de daarbij behorende uitslag ademanalyse, blz. 37-40 van
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 mei 2019.
Dagvaarding II
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – aangezien verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is en geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
feit 1
Bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal “ter zake artikel 8 WVW 1994”, met de daarbij behorende uitslag ademanalyse, blz. 93-97 van
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 mei 2019;
feit 2
Bewijsmiddelen:
  • de beslissing invordering rijbewijs van 3 oktober 2016 en de kennisgeving aan verdachte, blz. 52 en 53 van
  • het proces-verbaal “ZSM artikel 9 WVW”, blz. 101-103 van
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 mei 2019.
Dagvaarding III
Overweging omtrent uitoefening in bediening
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte de bloedmonsters niet in haar bediening onder zich heeft gehad, omdat verdachte uit hoofde van haar functie niet over de bloedmonsters kon beschikken. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Volgens vaste rechtspraak (zie ECLI:NL:HR:2012:BQ8891) wordt met de term ‘in zijn bediening’ in artikel 361 van het Wetboek van Strafrecht slechts tot uitdrukking gebracht dat het ambt van de verdachte hem tot de verweten, in de desbetreffende bepaling strafbaar gestelde gedragingen in staat heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de functie van verdachte als DNA-onderzoeker bij het NFI en de vrije toegang die zij daardoor had tot de ruimte waarin zich de bloedmonsters bevonden, haar in staat gesteld om de bloedmonsters te manipuleren. Hiermee staat vast dat zij de bloedmonsters in haar bediening onder zich had. Het verweer van de raadsvrouw kan daarom niet slagen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan worden volstaan, omdat de verdachte de feiten heeft bekend en het door de raadsvrouw gevoerde verweer niet slaagt.
feit 1
Bewijsmiddelen:
  • een geschrift, te weten het aanstellingsbesluit, blz. 50-52 van
  • een geschrift, te weten het besluit tot plaatsing, blz. 55 en 56 van
  • het proces-verbaal van bevindingen, blz. 308-313 van
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 mei 2019;
feit 2
Bewijsmiddelen:
  • een geschrift, te weten het aanstellingsbesluit, blz. 50-52 van
  • een geschrift, te weten het besluit tot plaatsing, blz. 55 en 56 van
  • het proces-verbaal van bevindingen, blz. 308-313 van
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 mei 2019;
feit 3
Bewijsmiddelen:
  • een geschrift, te weten een brief van mr. M.A.C. de Vilder, blz. 69 van
  • een geschrift, te weten een deskundige rapport alcohol in het verkeer van het NFI gedateerd 9 maart 2017, blz. 70 van
  • een geschrift, te weten een deskundige rapport alcohol in het verkeer van het NFI gedateerd 4 april 2017, blz. 71 van
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 mei 2019;
3.5
De bewezenverklaring
Dagvaarding I
De rechtbank verklaart bewezen dat:
zij op 1 oktober 2016 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 935 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Dagvaarding II
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
zij op 27 februari 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1155 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
zij op 27 februari 2017 te 's-Gravenhage als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op haar naam gesteld rijbewijs, was gevorderd en van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de A12, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd;
Dagvaarding III
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
zij op 22 oktober 2016 te Den Haag, als ambtenaar (werkzaam als onderzoeksmedewerker bij de afdeling DNA van het Nederlands Forensisch Instituut) opzettelijk een zaak (te weten een bloedbuis/bloedmonster met [kenmerk monster] ) bestemd om voor de bevoegde macht tot bewijs te dienen, welke zij, verdachte, in haar bediening onder zich had, heeft onbruikbaar gemaakt
immers heeft zij, verdachte, water, aan dit bloedmonster toegevoegd waardoor de inhoud van het bloedmonster is aangelengd;
2.
zij
op 20 maart 2017te Den Haag, als ambtenaar (werkzaam als onderzoeksmedewerker bij de afdeling DNA van het Nederlands Forensisch Instituut) opzettelijk een zaak (te weten een bloedbuis/bloedmonster met [kenmerk monster] ) bestemd om voor de bevoegde macht tot bewijs te dienen, welke zij, verdachte, in haar bediening onder zich had, heeft onbruikbaar gemaakt
immers heeft zij, verdachte, een stof/middel, aan dit bloedmonster toegevoegd waardoor de inhoud van het bloedmonster is aangelengd;
3.
zij in de periode van 9 maart 2017 tot en met 25 september 2017 te Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door een tweetal rapportages 'Alcohol in het verkeer' opgesteld door het Nederlands Forensisch Instituut (op basis van door verdachte gemanipuleerde bloedmonsters) te verstrekken aan haar, verdachtes, advocaat waarna haar advocaat deze rapportages heeft verzonden aan de Rechtbank ter voeging aan verdachtes strafdossiers bekend onder parketnummer 96/039713-17 en/of parketnummer 96/200996-16.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en ten aanzien van dagvaarding I en feit 1 van dagvaarding II een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van twee jaren. Voor de feiten 1 en 2 heeft de officier van justitie tevens gevorderd een ontzetting van het recht ambten te bekleden, op te leggen voor de duur van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht alleen een voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij reclasseringstoezicht. Eventueel kan daarnaast een taakstraf worden opgelegd.
Met betrekking tot de door de officier van justitie gevorderde duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid, heeft de verdediging verzocht deze te matigen. De officier van justitie dient niet te worden gevolgd in haar eis tot ontzetting van het recht ambten te bekleden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden (bijkomende) straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van acht maanden schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten.
Verdachte heeft zich binnen korte tijd tweemaal schuldig gemaakt aan het besturen van een auto op de openbare weg onder invloed van veel alcohol en daarnaast heeft zij een auto bestuurd terwijl haar rijbewijs was ingevorderd en niet was teruggegeven.
Door haar handelen heeft verdachte blijk gegeven de regels omtrent de verkeersveiligheid te negeren en heeft zij de veiligheid van de aan het verkeer deelnemende personen in gevaar gebracht. Ook haar dochtertje, dat de eerste keer bij haar in de auto zat, heeft zij aan dit gevaar blootgesteld. Bovendien heeft zij zich niets aangetrokken van de haar betreffende invorderingsmaatregelen.
Vervolgens heeft verdachte haar voor het tegenonderzoek afgenomen bloedmonsters gemanipuleerd door misbruik te maken van haar positie als ambtenaar van het NFI. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij misbruik heeft gemaakt van haar positie en het in haar gestelde vertrouwen heeft geschonden. Een ambtenaar van het NFI neemt gelet op diens taak en functie een bijzondere plaats in de samenleving in. De samenleving moet er zonder meer op kunnen vertrouwen dat die bijzondere positie niet misbruikt wordt ten behoeve van het eigen belang. Juist van dergelijke personen wordt een hoge mate van integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Het door verdachte gemaakte misbruik van positie tast de geloofwaardigheid van het NFI aan en zorgt voor onrustgevoelens in de samenleving. Verdachte heeft haar eigen belang om haar alcoholverslaving voor de buitenwereld te verbergen gesteld boven het belang van het NFI en het maatschappelijk belang dat van de juistheid van de door dit instituut gerapporteerde onderzoeksresultaten kan worden uitgegaan. Daarmee heeft zij ernstige schade toegebracht aan het imago van het NFI in het algemeen en haar directe collega’s in het bijzonder. Dergelijke zware feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Tot slot heeft verdachte de rechtsgang bij de rechtbank trachten te beïnvloeden door valse NFI-rapporten over te leggen in de strafzaken inzake het rijden onder invloed met de bedoeling te ontkomen aan een veroordeling voor rijden onder invloed.
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 april 2019 betreffende verdachte blijkt dat zij recentelijk niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Over verdachte is ten aanzien van de bij dagvaarding III tenlastegelegde feiten op 25 maart 2019 gerapporteerd door psycholoog J. Yntema. Deze komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het alcoholgebruik in vroege remissie en dat deze stoornis aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. Ondanks het feit dat deze stoornis voor problemen zorgt, wordt er geen doorwerking gevonden met het tenlastegelegde. Volgens de psycholoog is verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar. Het recidiverisico van manipulatie van bloedmonsters wordt als laag ingeschat, omdat verdachte is ontslagen bij het NFI. De kans op recidive van rijden onder invloed schat de psycholoog in als matig. Vanuit oogpunt van zorg merkt de psycholoog op dat een (ambulante) behandeling voor het alcoholgebruik geïndiceerd is om ander risicovol en strafbaar gedrag verder af te wenden. Bij een bewezenverklaring zou een behandeling als bijzondere voorwaarde kunnen worden opgenomen bij een voorwaardelijk strafdeel.
Met de conclusie van dit rapport ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte kan de rechtbank zich verenigen en deze wordt dan ook overgenomen.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het advies van de reclassering van 8 augustus 2018. Hieruit komt naar voren dat verdachte erkent dat zij een alcoholprobleem heeft en dat zij op vrijwillige basis sinds februari 2018 onder behandeling is in de [kliniek] in Bilthoven en daar ook tweemaal gedurende enkele weken klinisch is opgenomen. De rapporteur adviseert bij een bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Interventies of toezicht door de reclassering zijn niet nodig.
De strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij zal de rechtbank een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar, dit als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden nu verdachte al langere tijd op vrijwillige basis onder behandeling is voor haar alcoholprobleem.
De rechtbank houdt geen rekening met het tijdsverloop sinds het plegen van de feiten nu dit tijdsverloop voor een belangrijk deel het gevolg is geweest van nader onderzoek aan de bloedmonsters dat – gelet op het toenmalige dienstverband van de verdachte bij het NFI – in het buitenland diende plaats te vinden.
Ook het feit dat er veel media-aandacht voor deze zaak is geweest geeft geen aanleiding om tot een lagere straf te komen. Wanneer verdachte ervoor kiest tot tweemaal toe als medewerkster van het NFI bloedmonsters te manipuleren, kan zij verwachten dat de media daar aandacht aan besteden. Bovendien is niet gebleken dat de verdachte door de media-aandacht in enig belang is geschaad.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de hierna te vermelden duur.
Gelet op de ernst van de ambtsmisdrijven die verdachte heeft gepleegd zal de rechtbank een ontzetting van het recht om ambten te vervullen voor de duur van drie jaar opleggen. Uit het handelen van verdachte is gebleken dat zij de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met het vervullen van een ambt niet kan dragen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 29, 57, 225 en 361 van het Wetboek van Strafrecht;
- 8, 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I, II en III tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Dagvaarding I
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet
1994;
Dagvaarding II
ten aanzien van feit 1:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet
1994;
ten aanzien van feit 2
overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Dagvaarding III
ten aanzien van feit 1:
als ambtenaar opzettelijk zaken, bestemd om voor de bevoegde macht tot overtuiging of bewijs te dienen, in zijn bediening onbruikbaar maken;
ten aanzien van feit 2:
als ambtenaar opzettelijk zaken, bestemd om voor de bevoegde macht tot overtuiging of bewijs te dienen, in zijn bediening onbruikbaar te maken;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ontzegt verdachte ter zake van het bij
dagvaarding Ibewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden, met aftrek van de tijd die het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd en ingehouden is geweest;
ontzegt verdachte ter zake van het bij
dagvaarding II onder feit 1bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
ontzet verdachte ter zake van het bij
dagvaarding III onder feit 1 en feit 2bewezenverklaarde het recht ambten te bekleden voor de duur van
3 (drie) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Wal-de Zoeten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal “relaas PV” met het nummer 20170046 en documentcode 1708070800, van de Rijksrecherche, Regio West I, gedateerd 28 februari 2018, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 444) hierna: