ECLI:NL:RBDHA:2019:5390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsrecht in verband met openbare orde en ongewenstverklaring

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling wiens verblijfsrecht op grond van het Unierecht door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was beëindigd. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 23 oktober 2018, waarin hem werd opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en hij ongewenst werd verklaard op basis van zijn gedrag, dat volgens de Staatssecretaris een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. De vreemdeling betwistte deze kwalificatie en voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn familieleven in Nederland, niet voldoende waren meegewogen.

Tijdens de zitting op 7 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De voorzieningenrechter overwoog dat de Staatssecretaris op basis van de Justitiële Documentatie van de vreemdeling, die meerdere keren was veroordeeld voor diverse misdrijven, terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een ernstige bedreiging voor de samenleving. De vreemdeling had zich recentelijk schuldig gemaakt aan strafbare feiten, en er waren geen aanwijzingen dat hij niet opnieuw in de fout zou gaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, zoals zijn gezinssituatie, niet opwogen tegen de ernst van zijn gedragingen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling ongewenst verklaard kon worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/8710
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 mei 2019 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
tegen

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsrecht op grond van het Unierecht beëindigd. Tevens heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en heeft verweerder eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij verzoekschrift van
19 november 2018 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat hij de behandeling van zijn bezwaar in Nederland mag afwachten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat eiser op grond van zijn gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel van de samenleving vormt. Verweerder heeft – samengevat weergegeven – relevant geacht dat eiser in de afgelopen jaren veelvuldig strafrechtelijk is veroordeeld voor diverse misdrijven. Er is bovendien sprake van alcoholgebruik en eisers eerdere veroordelingen zijn kennelijk niet voldoende hem er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Eisers persoonlijke omstandigheden – waaronder zijn familieleven in Nederland – zijn geen reden om zijn verblijfsrecht niet te beëindigen. Omdat eiser is veroordeeld voor een of meer misdrijven waarvoor een maximale gevangenisstraf van drie jaren of meer kan worden opgelegd, wordt eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef, en onder b, van de Vw ongewenst verklaard, aldus verweerder.
3. Eiser betwist – samengevat weergegeven – dat zijn gedrag een ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, nu verweerder niet heeft geconcretiseerd op welke manier eiser schade heeft aangericht waarmee een fundamenteel belang van de samenleving is geraakt. Bovendien betwist eiser dat de hoogte van de straf en de kans op herhaling aanleiding vormen een actuele bedreiging aan te nemen. Aan eiser zijn geen hogere straffen dan normaal opgelegd en er is geen ISD-maatregel gevorderd. De laatste veroordeling die aan eiser door een meervoudige kamer is opgelegd, past niet bij het criterium ernstige bedreiging, nu de meervoudige kamer bijna altijd gevangenisstraffen langer dan één jaar oplegt, terwijl eiser slechts tot zes maanden gevangenisstraf is veroordeeld.
Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de minister de vreemdeling ongewenst verklaren, indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
4.1
Ingevolge artikel 8.22, eerste lid, van het Vb kan de minister het rechtmatig verblijf ontzeggen of beëindigen, om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, indien het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Alvorens hierover een besluit te nemen, houdt de minister in het bijzonder rekening met de duur van het verblijf van de betrokkene in Nederland, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie en sociale en culturele integratie in Nederland en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van herkomst.
4.2
In paragraaf B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc) staat:
‘Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf als het persoonlijke gedrag van een burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.
De IND ontzegt of beëindigt het rechtmatig verblijf ook op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden. Bij het ontzeggen of beëindigen van het rechtmatig verblijf op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten wordt rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. Als ondergrens hanteert de IND de glijdende schaal voor veelplegers als genoemd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, Vb.’
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 19 oktober 2018 blijkt dat eiser meerdere keren is veroordeeld voor het plegen van diverse strafbare feiten, waaronder medeplegen van geweld en bedreiging met geweld het wederrechtelijk dwingen iets te doen, vernieling, geweld tegen politieambtenaren, opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, het medeplegen van poging tot afpersing en diefstal.
5.2
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder aan verzoeker kunnen tegenwerpen dat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser zich nog op 18 april 2018 heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, er geen aanwijzingen zijn dat eiser niet opnieuw strafbare feiten zal plegen en laatstgenoemd feit bovendien is gepleegd terwijl er nog drie proeftijden liepen van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eisers gedrag een ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, nu hij met de gepleegde misdrijven (waaronder het medeplegen van dwang en diefstal en een poging tot afpersing) op ingrijpende wijze inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en eiser door het wegnemen van de auto inbreuk heeft gemaakt om het eigendomsrecht van de eigenaar van de auto. Dat verweerder onvoldoende heeft geconcretiseerd op welke manier eiser schade heeft aangericht waarmee een fundamenteel belang van de samenleving is geraakt, wordt niet gevolgd. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de specifieke delicten die eiser heeft gepleegd en de omstandigheden waaronder deze feiten hebben plaatsgevonden. Het feit dat aan eiser ‘slechts’ zes maanden gevangenisstraf is opgelegd, doet niets af aan de ernst en de omstandigheden van het gepleegde feit en in samenhang bezien met eisers Justitiële Documentatie heeft verweerder kunnen concluderen dat sprake is van een ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Voorts heeft eiser zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:186) op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser een ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang voor de samenleving vormt nu het Openbaar Ministerie geen ISD-maatregel heeft gevorderd. In deze uitspraak van de Afdeling betrof het een persoon die was veroordeeld voor meerdere diefstallen. Zoals verweerder echter terecht heeft gesteld is eiser niet alleen veroordeeld voor diefstallen maar ook voor delicten die gepaard gingen met geweld en de bedreiging daarmee.
Verweerder heeft voorts eisers persoonlijke omstandigheden in het besluit kenbaar meegewogen. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eisers vriendin niet is verschenen op de afspraak met de IND, er geen belemmeringen bestaan waarom de vriendin en eisers kind hem niet zouden kunnen volgen naar Polen en tot slot niet is gebleken dat eiser in Nederland reële en daadwerkelijke arbeid verricht.
6. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon-Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.