ECLI:NL:RBDHA:2019:5390
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsrecht in verband met openbare orde en ongewenstverklaring
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling wiens verblijfsrecht op grond van het Unierecht door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was beëindigd. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 23 oktober 2018, waarin hem werd opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en hij ongewenst werd verklaard op basis van zijn gedrag, dat volgens de Staatssecretaris een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. De vreemdeling betwistte deze kwalificatie en voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn familieleven in Nederland, niet voldoende waren meegewogen.
Tijdens de zitting op 7 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De voorzieningenrechter overwoog dat de Staatssecretaris op basis van de Justitiële Documentatie van de vreemdeling, die meerdere keren was veroordeeld voor diverse misdrijven, terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een ernstige bedreiging voor de samenleving. De vreemdeling had zich recentelijk schuldig gemaakt aan strafbare feiten, en er waren geen aanwijzingen dat hij niet opnieuw in de fout zou gaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, zoals zijn gezinssituatie, niet opwogen tegen de ernst van zijn gedragingen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling ongewenst verklaard kon worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.