ECLI:NL:RBDHA:2019:5371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
C/09/572106 / KG RK 19-618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek wegens schijn van partijdigheid van de rechter

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2019 een wrakingsverzoek toegewezen. Het verzoek was ingediend door de gemachtigde van de verzoeker, mr. P. Scholtes, tegen de rechter mr. G.P. Kleijn. De verzoeker vreesde dat de rechter vooringenomen was, omdat deze de belanghebbende zonder onderbreking het woord had gelaten, terwijl de gemachtigde van verzoeker vroegtijdig werd onderbroken. De rechter had opmerkingen gemaakt die de indruk wekten dat hij de standpunten van de belanghebbende al had overgenomen, wat leidde tot de vrees bij de verzoeker dat hij niet meer eerlijk behandeld zou worden. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van de verzoeker objectief gerechtvaardigd was, gezien de manier waarop de zitting was geleid en de onderbrekingen die plaatsvonden. De wrakingskamer besloot dat de zitting door een andere rechter moest worden hervat, omdat de schijn van partijdigheid niet kon worden weggenomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/26
zaak- /rekestnummer: C/09/572106 / KG RK 19/618
Beslissing van 27 mei 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
verblijvende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde mr. P. Scholtes te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. G.P. Kleijn,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
- (de gemachtigde van) de staatssecretaris van justitie en veiligheid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 11 april 2019 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 18 april 2019;
- de op 18 april 2019 ingekomen aanvullende gronden van de gemachtigde van verzoeker.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 13 mei 2019 is de gemachtigde van verzoeker verschenen. De rechter en de belanghebbende hebben laten weten niet te zullen verschijnen.
Verzoeker is evenmin verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers NL19.6247 en NL19.6248 tussen verzoeker en de belanghebbende.
Op 11 april 2019 heeft een zitting plaatsgevonden in bovengenoemde zaak. Ter zitting is het beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld.
2.2.
Namens verzoeker is – zakelijk weergegeven – het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De onderbreking van het pleidooi van de gemachtigde van verzoeker en de stellige uitlatingen van de rechter ter zitting hebben bij verzoeker de vrees gewekt dat de rechter zich voorafgaand aan de zitting al een oordeel had gevormd over de zaak. Verzoeker heeft de indruk gekregen dat het niet meer uitmaakte wat hij ter zitting nog zou zeggen. Daarmee heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek schriftelijk gereageerd. In zijn reactie geeft hij aan dat hij ook na lezing van het proces-verbaal van de zitting de overtuiging blijft houden dat hij de gewraakte opmerkingen heeft gemaakt in het kader van de regierol die de rechter bij de zitting heeft.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De wrakingskamer acht voor haar beslissing het volgende van belang. De wrakingsgronden die de verzoeker heeft aangevoerd zijn in de reactie van de rechter niet (inhoudelijk) weersproken. De rechter heeft slechts in algemene zin erop gewezen dat hij de gewraakte opmerkingen heeft gemaakt in het kader van zijn regierol. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt – verkort weergegeven – het volgende:
De belanghebbende heeft (met instemming van de gemachtigde van verzoeker) eerst het woord gekregen. Belanghebbende is ingegaan op de identiteit van verzoeker (waaronder zijn leeftijd), het asielmotief, het feit dat Marokko een veilig land voor verzoeker is en de vraag of er sprake is van adequate opvang in het land van herkomst. Vervolgens kreeg de gemachtigde van verzoeker het woord en begon, net als belanghebbende had gedaan, met het bespreken van de identiteit/leeftijd van verzoeker. Tijdens haar pleidooi werd zij onderbroken door de rechter die vroeg: “
In hoeverre is dit relevant nu sprake is van een veilig land van herkomst en armoede is aangegeven als asielmotief?” De gemachtigde van verzoeker heeft hierop geantwoord dat de rechter met deze opmerking voorbijgaat aan de vraag naar de identiteit en vooringenomen lijkt als hij zich op het standpunt stelt dat Marokko voor verzoeker een veilig land is en er geen asielmotieven zijn aangevoerd. De rechter lijkt het standpunt van belanghebbende al overgenomen te hebben, aldus de gemachtigde van verzoeker.
De rechter heeft hierop geantwoord dat hij slechts benoemde wat de belanghebbende naar voren had gebracht. De gemachtigde van verzoeker zei toen dat de rechter vooringenomen leek en dat hij zijn standpunt al had bepaald. De rechter reageerde daarop door te zeggen dat “
de kern van het probleem is dat als eiser stelt dat hij niet kan terug keren naar Marokko (wegens schending van artikel 3 van het EVRM), dat u erbij moet stilstaan, dat familie van eiser tot in de vierde graad in Marokko woonachtig is, waar eiser kan verblijven […]”. De gemachtigde heeft hierop gereageerd dat zij net aan haar pleidooi was begonnen en de identiteit nog aan het bespreken was, maar dat de rechter haar onderbrak en ‘al zes stappen verder’ ging. De rechter antwoordde dat hij ten aanzien van de leeftijd heeft geconstateerd dat er verschillende data zijn genoemd in de gehoren, maar dat alle data ertoe leiden dat eiser minderjarig is. De gemachtigde van verzoeker heeft daarop gezegd dat zij erop wilde wijzen dat het relevant is of eiser jonger of ouder is dan 15 jaar, waarop de rechter zei “
Maar ten aanzien van de leeftijd en identiteit heeft u geen nadere stukken overgelegd, terwijl u daarvoor wel in de gelegenheid bent gesteld”. De gemachtigde antwoordde daarop dat zij juist heeft willen bepleiten dat dit niet aan verzoeker te wijten is en zij de rechter wraakt.
3.3
Vooropgesteld wordt dat een rechter tijdens zitting de regie mag voeren en mag aangeven welke punten als eerste bespreking verdienen. Echter, in dit geval heeft de rechter de belanghebbende zonder enige instructie of onderbreking het woord laten voeren, waarbij de belanghebbende is begonnen met een uitgebreid verhaal over de identiteit van verzoeker. Toen de gemachtigde van verzoeker vervolgens het woord kreeg en het pleidooi ook begon met een bespreking van de identiteit, werd zij door de rechter onderbroken. De manier waarop de rechter zijn vraag formuleerde, duidt erop dat hij inderdaad de standpunten van de belanghebbende deelde. De rechter heeft daarover opgemerkt dat hij alleen de stellingen van de belanghebbende herhaalde. Toen de gemachtigde van verzoeker (meermalen) had geklaagd dat de rechter vooringenomen leek, zei de rechter dat verzoeker in Marokko door familie kan worden opgevangen en dat de leeftijd en identiteit van verzoeker door de gemachtigde niet zijn onderbouwd, hoewel zij daartoe wel de kans heeft gekregen. Dit, terwijl de partijen het over deze punten juist niet eens waren.
Doordat de rechter de belanghebbende wel vrijelijk en uitgebreid zijn betoog heeft laten doen en de gemachtigde van verzoeker al vroeg in haar pleidooi heeft onderbroken en voorts stellingen over de discussiepunten heeft ingenomen, die overkomen als oordelen zonder dat gemachtigde van verzoeker daarover haar verhaal kon doen, kan bij verzoeker de vrees zijn ontstaan dat de rechter jegens hem vooringenomen is. Die vrees is naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook objectief gerechtvaardigd. Het wrakingsverzoek is daarom gegrond. De zitting zal dus door een andere rechter in deze rechtbank moeten worden hervat.
3.4
De wrakingskamer zal beslissen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking toe;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde, mr. P. Scholtes;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. E.F. Brinkman, J. Eisses en D.G.J. Dop in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Haalem en in openbaar uitgesproken op 27 mei 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.