ECLI:NL:RBDHA:2019:5333
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheidsrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar neef in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar neef, wat volgens de staatssecretaris noodzakelijk is voor het bestaan van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Eiseres betoogde dat zij altijd bij haar neef en zijn vader had gewoond en dat zij sinds het uitbreken van de oorlog in Syrië afhankelijk van hen was geworden. Ze voerde aan dat haar emotionele en financiële afhankelijkheid van haar neef en zijn vader niet voldoende was erkend door de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank vond dat eiseres haar medische problemen niet had onderbouwd en dat de gestelde afhankelijkheid niet voldoende was aangetoond.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen afzien van het verlenen van de mvv en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De rechtbank wees erop dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet aan de orde kon komen, omdat er geen gezinsleven was vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. A.E. Dutrieux, in aanwezigheid van griffier mr. A. Nobel, en werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.