ECLI:NL:RBDHA:2019:5333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5912
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar neef in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar neef, wat volgens de staatssecretaris noodzakelijk is voor het bestaan van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

Eiseres betoogde dat zij altijd bij haar neef en zijn vader had gewoond en dat zij sinds het uitbreken van de oorlog in Syrië afhankelijk van hen was geworden. Ze voerde aan dat haar emotionele en financiële afhankelijkheid van haar neef en zijn vader niet voldoende was erkend door de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank vond dat eiseres haar medische problemen niet had onderbouwd en dat de gestelde afhankelijkheid niet voldoende was aangetoond.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen afzien van het verlenen van de mvv en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De rechtbank wees erop dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet aan de orde kon komen, omdat er geen gezinsleven was vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. A.E. Dutrieux, in aanwezigheid van griffier mr. A. Nobel, en werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5912

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) met als doel ‘verblijf bij familielid [A]’ (hierna: referent) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (hierna: TEV) afgewezen.
Bij besluit van 1 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Voorts is de vader van referent (de broer van eiseres) verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1985 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 9 december 2015 heeft referent voor eiseres, zijn tante, een mvv‑aanvraag ingediend voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’. Referent heeft toen ook een mvv-aanvraag ingediend voor zijn ouders, broer en twee zussen, aan wie de gevraagde mvv’s zijn verleend. Eiseres is de zus van de vader van referent.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet heeft aangetoond dat tussen haar en referent (haar neef), dan wel tussen haar en de vader van referent (haar broer), sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Er is daardoor geen sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
3. Volgens hoofdstuk B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) neemt verweerder familie- en gezinsleven aan tussen overige naaste bloedverwanten, zoals de broer of zus, de oom/tante en de neef/nicht, mits sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
4. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Zij voert daartoe aan dat er wel degelijk een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat als bedoeld in het arrest Kopf en Liberda tegen Oostenrijk van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) van 17 april 2012 (nr. 1598/06). Eiseres heeft altijd bij referent en zijn vader in huis gewoond, maar is sinds het uitbreken van de oorlog afhankelijk van hen geworden. Niemand anders kan voor haar zorgen. Ook draagt de vader van referent de financiële zorg voor eiseres. Zij heeft verder niemand en is daardoor afhankelijk van referent en zijn vader. Niet is gebleken dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de mate van emotionele afhankelijkheid van eiseres. Voorts leidt eiseres aan PTSS en depressie en kan zij niet goed voor zichzelf zorgen. In Syrië heeft zij geen werk en nu ook geen familieleden meer die voor haar kunnen zorgen.
Eiseres betoogt verder dat de weigering van verweerder aan haar een mvv te verstrekken in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Het is niet mogelijk om de gezinsband buiten Nederland uit te oefenen. De belangenafweging had in haar voordeel moeten uitvallen. Volgens het beleid van verweerder had hij de mvv-aanvraag moeten inwilligen. In dat kader verwijst eiseres naar een brief van de minister van 11 april 2012 (kenmerk 2012-0000223500).
Bovendien heeft verweerder het beroep van eiseres op de artikelen 4 en 17 van Richtlijn 2003/86/EG (hierna: Gezinsherenigingsrichtlijn) ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Ook heeft verweerder eiseres ten onrechte niet gehoord in bezwaar, aldus eiseres.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden (zie bijvoorbeeld Mitzinger tegen Duitsland van 9 februari 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0209JUD002976210). Van familieleven tussen volwassen naaste familieleden als bedoeld in artikel 8 van het EVRM is volgens vaste rechtspraak van het EHRM sprake als tussen deze familieleden sprake is van "further elements of dependency involving more than normal emotional ties" (zie bijvoorbeeld Konstatinov tegen Nederland van 24 september 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:0426JUD001635103). In § 55 van het Senchishak-arrest heeft het EHRM overwogen dat de familieband tussen volwassen familieleden niet onder “the protective scope” van artikel 8 van het EVRM valt, tenzij sprake is van “additional factors of dependence, other than normal emotional ties”. Uit vaste rechtspraak van het EHRM, waaronder het arrest van Kopf en Liberda tegen Oostenrijk (ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806) volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
5.2
Verweerder heeft de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet betwist. Het geschil ziet daarom op de vraag of verweerder terecht heeft gesteld dat tussen eiseres en referent geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tot dat oordeel kunnen komen. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiseres haar gestelde medische problemen (PTSS) niet met stukken heeft onderbouwd en bovendien niet heeft gespecificeerd wat voor zorg zij nodig heeft en dat zij voor deze zorg exclusief van referent en/of zijn vader afhankelijk is. De omstandigheid dat andere familieleden niet voor eiseres zouden kunnen of willen zorgen, is niet aangetoond. Financiële steun kan ook vanuit het buitenland worden verleend. De omstandigheid dat eiseres met referent in één huis woonde en emotioneel gehecht is aan de gezinsleden maakt niet dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
5.4
Nu de medische situatie van eiseres niet met stukken is onderbouwd kan reeds daarom een beroep op het besluit van verweerder van 10 december 2014, nummer WBV 2014/33, houdende wijziging van de Vc, niet slagen. Bovendien ziet de passage waar eiseres naar verwijst op de relatie tussen meerderjarige kinderen en hun ouders en dus niet op de situatie van eiseres. Het beroep van eiseres op artikelen 4 en 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is niet nader onderbouwd, waardoor dit beroep evenmin kan slagen.
5.5
Voor zover eiseres heeft betoogd dat verweerder 46 mvv-aanvragen heeft ingewilligd, waarin de medische situatie en de aanwezigheid van mantelzorg bepalend is geweest en dat die gevallen niet meer bijzonder of schrijnend waren dan haar situatie, wordt overwogen dat eiseres niet heeft onderbouwd in hoeverre die zaken gelijk zijn aan die van haar. De enkele omstandigheid dat in die zaken sprake zou zijn van mantelzorg is onvoldoende, nu uit het feitencomplex in onderhavige zaak niet blijkt van mantelzorg of andere zorg waardoor eiseres van referent afhankelijk is. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen.
5.6
Het betoog van eiseres dat verweerder haar beroep op artikel 8 van het EVRM niet heeft onderkend en de belangenafweging in haar voordeel had moeten uitvallen, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat nu geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, ook geen sprake kan zijn van beschermingswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft daarom terecht gesteld niet toe te komen aan een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM.
5.7
Met betrekking tot het horen in bezwaar is het uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen in de bezwaarfase.
5.8
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen haar en referent, dan wel tussen haar en de vader van referent (haar broer) sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie in de zin van artikel 8 van het EVRM.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.