In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis om bij haar referent, haar echtgenoot, in Nederland te kunnen verblijven. De referent was eerder naar Nederland gekomen op basis van een mvv-nareis en had vervolgens een zelfstandige asielvergunning aangevraagd. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat hij van mening was dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet aannemelijk was gemaakt. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent verbroken was. Eiseres heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij en referent gehuwd zijn, en dat referent nooit de intentie heeft gehad om misbruik te maken van de nareisprocedure. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van de zaak en dat hij niet de vereiste belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, waarbij hij de uitspraak van de rechtbank in acht moet nemen.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en dat hij in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.