ECLI:NL:RBDHA:2019:5328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis van een Syrische vreemdeling met zelfstandige asielvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis om bij haar referent, haar echtgenoot, in Nederland te kunnen verblijven. De referent was eerder naar Nederland gekomen op basis van een mvv-nareis en had vervolgens een zelfstandige asielvergunning aangevraagd. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat hij van mening was dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet aannemelijk was gemaakt. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent verbroken was. Eiseres heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij en referent gehuwd zijn, en dat referent nooit de intentie heeft gehad om misbruik te maken van de nareisprocedure. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van de zaak en dat hij niet de vereiste belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, waarbij hij de uitspraak van de rechtbank in acht moet nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en dat hij in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eiseres ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij [referent] (hierna: referent) afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Voorts is referent verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1996 en de Syrische nationaliteit te hebben. Referent is op 8 maart 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft op 31 maart 2017 namens eiseres de onderhavige aanvraag ingediend. Referent stelt dat hij en eiseres zijn gehuwd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres de familierechtelijke relatie tussen haar en referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder voert daartoe aan dat referent op basis van een mvv zijn vader naar Nederland is nagereisd. Daarmee heeft referent te kennen gegeven dat de gezinsband met zijn ouders in aanmerking komt voor bescherming. Als gevolg daarvan kan een werkelijk huwelijks- of gezinsleven met eiseres niet worden aangenomen. Ook door het ondertekenen van de ongehuwdverklaring op de Nederlandse ambassade heeft referent aangegeven dat de feitelijke gezinsband met eiseres, voor zover van het bestaan daarvan moet worden uitgegaan, als verbroken moet worden beschouwd. Gelet daarop bestaat er geen aanleiding nader onderzoek te doen naar de gestelde familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent. Daarbij komt dat referent op verschillende momenten misbruik probeert te maken van de nareis-procedure. Nadat referent met een mvv-nareis Nederland is ingereisd, heeft hij een zelfstandige asielaanvraag ingediend, zodat hij daarna in aanmerking kon komen voor gezinshereniging met eiseres. Hij heeft daarvoor meerdere keren verklaard ongehuwd te zijn en tot het kerngezin van zijn ouders te behoren. Nu eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingwet 2000 (hierna: Vw), bestaat er geen aanleiding verder te toetsen aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Evenmin kan eiseres rechten ontlenen aan de Definitierichtlijn of de Gezinsherenigingsrichtlijn, aldus verweerder.
3. Eiseres betoogt dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat de feitelijke gezinsband met referent is verbroken doordat referent middels een mvv zijn vader is nagereisd en daarbij heeft verklaard zelf ongehuwd te zijn. Zij heeft het huwelijk met originele stukken onderbouwd, welke verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht. Referent heeft nooit de intentie gehad om misbruik te maken van de nareisprocedure, maar deze route was nodig om Syrië en militaire dienst te ontvluchten. Referent heeft bij binnenkomst een zelfstandige asielvergunning aangevraagd en gekregen. De asielaspecten zijn in deze zaak daarom wel degelijk van belang. Door de gevraagde mvv-nareis te weigeren, handelt verweerder in strijd met artikel 4 van Richtlijn 2003/86/EG (hierna: Gezinsherenigingsrichtlijn) en artikel 23 van Richtlijn 2004/83/EG (hierna: Definitierichtlijn). Verweerder had in dit geval van zijn beleid moeten afwijken. Verweerder past de voorwaarden te strikt toe. Ook heeft verweerder ten onrechte geen individuele belangenafweging gemaakt, zoals voorgeschreven in de Gezinsherenigingsrichtlijn. Ook valt niet in te zien waarom verweerder geen identificerende gehoren heeft gepland met referent en eiseres. Eiseres heeft met documenten aangetoond dat zij reeds voor zijn aankomst in Nederland met referent is gehuwd, aldus eiseres.
4. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw), voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a. de echtgenoot van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
(…).
Volgens hoofdstuk C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc), zoals deze luidde ten tijde van het bestreden besluit, wijst verweerder de aanvraag om een mvv-nareis in ieder geval af als aannemelijk is dat er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband en deze als verbroken kan worden beschouwd.
Bij besluit van 7 december 2018 (WBV 2018/14; Stcrt. 2018, nr. 69964)) is de Vc gewijzigd. De wijzigingen zijn met ingang van 1 januari 2019 in werking getreden.
Volgens hoofdstuk C2/4.1 van de Vc, zoals dat sinds 1 januari 2019 luidt, geeft de nareiziger die op basis van nareis naar Nederland komt, hiermee te kennen dat hij of zij tot het kerngezin van referent behoort. Het is derhalve uitgesloten dat hij of zij ook nog deel uitmaakt van een ander kerngezin. In gevallen waarin de nareiziger na inreis in Nederland zélf als referent op wil treden voor een ander persoon, geldt dan ook dat verweerder een dergelijke nareisaanvraag kan afwijzen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Het is vaste jurisprudentie dat een vreemdeling deel kan uitmaken van maar één kerngezin. In zoverre kan verweerder worden gevolgd in zijn standpunt dat een nareiziger zelf niet als referent kan optreden voor een ander persoon. In onderhavige zaak is evenwel niet in geschil dat referent een zelfstandige asielvergunning heeft aangevraagd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gesteld dat referent dienstplichtig is en hij bij een controle- of grenspost aangehouden zou kunnen worden. Met een geldige mvv kon hij de grens wel passeren. Eiser heeft daarom ervoor gekozen gebruik te maken van de nareisprocedure, zodat hij Syrië veilig kon verlaten. Voorts heeft de gemachtigde van eiseres gesteld dat referent bij binnenkomst in Nederland direct te kennen heeft gegeven dat hij geen recht had op verblijf op grond van nareis omdat hij getrouwd is en daarom een zelfstandige asielvergunning heeft aangevraagd. Verweerder heeft deze omstandigheden niet betwist.
In hoofdstuk C2/4.1 van de Vc, zoals die luidt sinds 1 januari 2019, staat vermeld dat in gevallen waarin de nareiziger na inreis in Nederland zelf als referent op wil treden voor een ander persoon, verweerder een dergelijke nareisaanvraag kan afwijzen. Het nieuwe beleid impliceert door deze ‘kan’-bepaling een belangenafweging en lijkt dan ook meer ruimte te bieden dan het beleid zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank ziet dan ook aanleiding voor het oordeel dat verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van dat beleid had moeten afwijken. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder een dergelijke belangenafweging heeft gemaakt, dan wel de hiervoor door eiseres gestelde omstandigheden daarbij heeft betrokken.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.