1.3Op 7 december 2015 heeft eiseres voor de derde keer een aanvraag ingediend en als nieuwe feiten en omstandigheden heeft ze het volgende aangevoerd:
zij heeft verklaard dat zij nog steeds bekeerd is;
zij heeft verklaard dat in Iran bekend is geworden dat zij zich heeft bekeerd;
zij heeft verklaard dat zij is mishandeld en onderdrukt door de reisagent;
zij heeft verklaard dat zij nu haar reisverhaal op correcte wijze heeft verteld.
Bij besluit van 2 augustus 2016 is de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het tegen dat besluit ingestelde beroep is op 24 augustus 2016 bij uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBOVE:2016:3263). Op 29 september 2016 is eiseres vanuit Nederland teruggekeerd naar Iran.
2. Op 4 november 2016 heeft eiseres een vierde asielaanvraag ingediend met als asielrelaas, kort samengevat, dat zij op 29 september 2016 vanuit Nederland is teruggekeerd naar Iran. Bij aankomst op de luchthaven van Teheran is haar paspoort ingenomen en kreeg ze de mededeling dat ze zich op 15 oktober 2016 moest melden bij een onderdeel van de veiligheidsdienst in Shiraz. Op 15 oktober 2016 heeft eiseres zich gemeld en is ze vastgezet, verhoord, mishandeld en verkracht. Ze werd beschuldigd van het evangeliseren en het propaganderen van het christendom. Haar vader mocht haar eenmalig bezoeken. Haar broer heeft een eigendomsakte van een stuk grond ingeleverd waardoor eiseres op donderdag is vrijgelaten op borgtocht onder de voorwaarden dat ze zich de maandag daarop moest melden bij de rechtbank en Shiraz niet mocht verlaten. Op zaterdagmiddag hoorde eiseres dat haar vader is opgepakt en dat zijn huis is doorzocht. Haar oudste broer heeft een reisagent geregeld en via Turkije is ze naar Nederland gevlucht. Eiseres heeft voorts verklaard dat haar vader en jongste broer in Iran zijn bedreigd door de vrouw van de reisagent. Tegen deze reisagent heeft eiseres in Nederland destijds aangifte gedaan en ze vermoedt dan ook dat (familie van) de reisagent in Iran bekend hebben gemaakt dat eiseres bekeerd is.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit, herkomst en nationaliteit;
de terugkeer naar Iran op 29 september 2016;
de ondervonden problemen in Iran: aanhouding op de luchthaven, het zich melden op 15 oktober 2016, detentie, mishandelingen, verkrachtingen en vrijlating;
de problemen vanwege de reisagent;
de medische klachten.
Verweerder volgt eiseres in haar verklaringen omtrent haar identiteit, nationaliteit en herkomst aangezien deze reeds in de vorige procedure geloofwaardig zijn geacht. Hetzelfde geldt voor de medische problemen van eiseres. Ook de terugkeer naar Iran wordt gevolgd nu dit blijkt uit de bevestiging van vertrek van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). De verklaringen van eiseres over de ondervonden problemen bij terugkeer in Iran en de problemen vanwege de reisagent worden niet gevolgd. De geloofwaardig geachte elementen acht verweerder onvoldoende zwaarwegend. Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
4. Eiseres voert aan dat verweerder het asielrelaas ten onrechte niet geloofwaardig heeft gevonden, doordat hij bij zijn beoordeling een eigen gedachtegang heeft gevolgd zonder de verklaringen van eiseres in de door haar omschreven context te beoordelen. Voorts is verweerder bij de beoordeling van een eigen interpretatie van de situatie in Iran uitgegaan. Zo verwijst verweerder naar het Iraanse wetboek van Strafvordering, maar wordt die verwijzing verder niet onderbouwd en zegt een melding van het wetboek niets over de bestaande praktijk in Iran.
In het voornemen wordt overwogen dat eiseres geen voordeel van de twijfel wordt gegund omdat zij in eerdere procedures niet geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Deze tegenwerping wordt echter in artikel 31 lid 6 van de Vw 2000 niet genoemd.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder bekend is met het feit dat de Iraanse autoriteiten geen documenten verstrekken van vervolgingen die worden geïnitieerd door de revolutionaire garde of rechtbank. Om deze reden wordt van eiseres ten onrechte gevergd van de vervolging documenten over te leggen. Voorts is eiseres van mening dat ook om deze reden haar ten onrechte niet het voordeel van de twijfel wordt gegund. Om dit te onderbouwen verwijst eiseres naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van mei 2017. Uit het ambtsbericht blijkt ook dat de Iraanse autoriteiten alert zijn op de behandeling van de terugkerende Iraniërs. Zij zijn zich er immers van bewust dat de Internationale gemeenschap let op de behandeling van de terugkerende Iraniërs.
Ten aanzien van de overige overwegingen in het bestreden besluit over de detentie van eiseres, de borgsom en de huiszoeking wordt opgemerkt dat niet duidelijk is waarop deze overwegingen zijn gebaseerd. Immers, de gang van zaken in Iran dient in het licht van de situatie aldaar te worden beoordeeld. Verder wordt ten aanzien van de bepaling van artikel 137 van het Iraanse wetboek van Strafvordering opgemerkt dat in dat artikel staat dat een afschrift van de borgstelling ‘desgewenst’ aan de borgsteller kan worden afgegeven.
Ten slotte persisteert eiseres bij haar beroep op haar medische situatie zowel in het kader van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) als artikel 64 van de Vw 2000.
5. Verweerder voert gemotiveerd verweer.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet valt in te zien dat indien de Iraanse autoriteiten een gevaar zien in de terugkeer van eiseres vanwege haar vermeende bekering dat ze zich pas na ruim twee weken dient te melden waarbij ze in de tussentijd in vrijheid is gesteld. Indien er verdenkingen tegen eiseres waren bij aankomst hadden de autoriteiten haar in dat licht bezien ook direct kunnen arresteren. Uit de verklaringen van eiseres blijkt ook dat zij vermoedde dat ze zich moest melden vanwege de bekering en dat ze wist dat zij als bekeerling en afvallige de doodstraf zou kunnen krijgen in Iran. Dat eiseres zich toch gemeld heeft om misverstanden te verduidelijken, wordt niet gevolgd.
Nadat eiseres zich heeft gemeld is ze vervolgens vastgezet, ondervraagd, mishandeld en verkracht, maar mocht zij wel bezoek ontvangen van haar vader. Verweerder heeft dit niet ten onrechte niet aannemelijk geacht.
Verder heeft eiseres verklaard dat zij op donderdag is vrijgelaten en zich de maandag daarop diende te melden bij de rechtbank. Vervolgens zou haar vader op zaterdag zijn opgepakt en heeft eiseres vernomen dat dit kwam doordat mensen op zoek waren naar haar. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat niet valt in te zien dat iemand op donderdag op borgtocht wordt vrijgelaten met als voorwaarde dat ze zich maandag daarop moest melden bij de rechtbank, maar dat ze in de tussentijd wordt gezocht en dat haar vader hierbij is opgepakt en het huis overhoop is gehaald. De rechtbank volgt verweerder dat het dan in de rede had gelegen om eiseres niet op borgtocht vrij te laten. Het verweer van eiseres dat dit in het licht van de Iraanse gang van zaken gezien moet worden is hiervoor geen afdoende verklaring. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres met haar verklaringen de ondervonden problemen bij terugkeer in Iran niet aannemelijk heeft gemaakt. De vraag of ze de door haar gestelde borgtochtstelling zou moeten kunnen aantonen door middel van een bewijsstuk, hetgeen eiseres ontkent, kan dan ook onbeantwoord blijven.