ECLI:NL:RBDHA:2019:5285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
NL18.12031, NL18.12302, NL18.12033, NL18.12035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Afghaanse nationaliteit afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een gezin van Afghaanse nationaliteit, asiel aangevraagd in Nederland. De aanvragen zijn door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 1 juni 2018, omdat deze als ongegrond werden beschouwd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank Den Haag heeft op 12 maart 2019 de zitting gehouden, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de eerdere afwijzing van de aanvragen door verweerder beoordeeld, waarbij verweerder onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de afwijzing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrees van eiser 1 voor vervolging door [A] niet voldoende was onderbouwd, maar dat de eerdere problemen met [A] niet konden worden genegeerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besluiten van verweerder onvoldoende gemotiveerd waren en heeft deze vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de eerdere uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.12031, NL18.12032, NL18.12033, NL18.12035.

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , geboren op [geboortedatum] 1948, eiser 1,

[eiseres 1], geboren op [geboortedatum] 1960, eiseres,
Mede namens haar minderjarige kind [minderjarig kind] , geboren op [geboortedatum] 2002,
[eiser 2], geboren op [geboortedatum] 1998, eiser 2,
[eiseres 2], geboren op [geboortedatum] 2000, eiser 3,
Allen van Afghaanse nationaliteit
(gemachtigde: mr. E. van den Hombergh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

ProcesverloopBij besluiten van 1 juni 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens was ter zitting S. Ostadhasanbanna, tolk, aanwezig. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiser 1 heeft op 7 november 2015 zijn asielaanvraag ingediend en het volgende asielrelaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser 1 heeft Afghanistan verlaten vanwege problemen met [A] (hierna [A] genoemd). Eiser 1 had een samavaat (motel). Ongeveer achttien jaar geleden zijn hier op een nacht ongeveer zes bewakers gedood. De volgende dag heeft eiser tegen de commandant van de bewakers verteld wie verantwoordelijk was voor deze daad, namelijk [A] en zijn manschappen. Eiser 1 heeft de commandant verteld waar [A] woonde, waarop de commandant een inval in de woning heeft gedaan om hem aan te houden. [A] was op dat moment niet aanwezig. Een tijdje later ontving eiser een dreigbrief van [A] . Er zijn vervolgens vier á vijf jaar voorbijgegaan in welke periode [A] spoorloos was en eiser geen problemen van [A] heeft ondervonden. Toen kwam de Taliban aan de macht. Op een gegeven moment hoorde eiser dat [A] zich had aangesloten bij de Taliban. Eiser 1 was bang en stuurde eiseres en de kinderen naar Kabul. Eiser 1 en zijn oudste zoon bleven achter in Besud. Op een nacht werden eiser 1 en zijn oudste zoon meegenomen door gewapende mannen in opdracht van [A] . Eiser 1 en zijn oudste zoon werden mishandeld en de zoon werd meegenomen om munitie te sjouwen. Na ongeveer drie weken wist eiser 1 te ontsnappen, reisde naar Kabul om zijn vrouw en kinderen op te halen en vertrok met zijn gezin naar Pakistan, waar zij ruim twee jaar in Quetta verbleven en daarna heeft het gezin tot september 2015 in Qom in Iran verbleven, alvorens naar Nederland te reizen. Van zijn oudste zoon heeft eiser 1 nooit meer iets vernomen. [A] heeft het huis en de landerijen van eisers in bezit genomen. Voorts beroept eiser 1 zich op de problemen die Hazara’s in Afghanistan ondervinden van de zijde van de Taliban, IS en de Kouchies.
1.2
Verweerder heeft de aanvragen van eisers bij besluiten van 25 augustus 2016 afgewezen als ongegrond. Het tegen de besluiten ingestelde beroep is bij uitspraak van 3 oktober 2016 door rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gegrond verklaard, omdat de besluiten onvoldoende gemotiveerd zijn (ECLI:NL:RBOBR:2016:5472). Op 9 november 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard (201607671/1/V2).
Gelet hierop heeft verweerder bij de thans bestreden besluiten opnieuw op de aanvragen van eisers beslist. Bij besluiten van 1 juni 2018 heeft verweerder de aanvragen afgewezen als ongegrond.
2.1
Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser 1 en eiseres heeft verweerder onderscheiden:
 Identiteit, nationaliteit, etniciteit en religie;
 De gestelde problemen met [A] ;
 De gestelde problemen bij terugkeer naar Afghanistan.
2.2
Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser 2 heeft verweerder onderscheiden:
 Identiteit, nationaliteit, etniciteit en religie;
 Eiser 2 zou ongeveer 5 jaar zijn geweest toen hij zou zijn vertrokken uit Afghanistan met zijn ouders en broer en zus. Hij heeft ongeveer 2 en een half jaar in Pakistan gewoond, daarna in Iran, tot zijn vertrek naar Nederland;
 Eiser 2 heeft zelf geen problemen ondervonden in Afghanistan;
 Eiser 2 had in Iran problemen met de broer van zijn vriendin;
 Eiser 2 zou in Iran zijn benaderd om te gaan vechten in Syrië.
2.3
Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser 3 heeft verweerder onderscheiden:
 Identiteit, nationaliteit, etniciteit en religie;
 Eiser 3 was nog heel jong toen hij zou zijn vertrokken uit Afghanistan met zijn ouders en broer en zus. Hij heeft in Pakistan gewoond en daarna 10/11 jaar in Iran, tot zijn vertrek naar Nederland;
 Eiser 3 heeft zelf geen problemen ondervonden in Afghanistan;
 Eiser 3 is in Iran opgepakt omdat hij een Afghaan was die illegaal in Iran leefde.
3. De identiteit, nationaliteit, etniciteit en religie van eisers worden door verweerder aannemelijk geacht. Tevens worden de gestelde problemen van eisers met [A] geloofwaardig bevonden. Ten aanzien van de elementen van eiser 2 en eiser 3 heeft verweerder overwogen dat deze vooralsnog aannemelijk worden geacht. De verklaringen met betrekking tot de gestelde problemen bij terugkeer naar Afghanistan zijn echter ongeloofwaardig geacht.
Verweerder heeft de aanvraag ongegrond verklaard op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. De geloofwaardig geachte elementen acht verweerder onvoldoende zwaarwegend en verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten. Voor zover relevant gaat de rechtbank hierna in op wat namens eisers is aangevoerd tegen de bestreden besluiten.
5. Verweerder voert gemotiveerd verweer.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
De rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft op 3 oktober 2016 het beroep van eisers gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. Verweerder stelde zich tijdens deze zaak op het standpunt dat eisers niet met objectiveerbare, verifieerbare feiten en/of omstandigheden aannemelijk hebben gemaakt dat de problemen die eiser 1 achttien jaar geleden met [A] heeft ondervonden nog steeds actueel zijn. Eisers zouden niet onderbouwd hebben op welke wijze en in welke hoedanigheid [A] een machtig en invloedrijk persoon is. Verweerder achtte de waarschuwing van de vader van eiseres alsmede de door eisers ter zitting overgelegde foto’s van de Facebook-pagina van ene [B] , die volgens eisers [A] is, onvoldoende, aangezien de vader van eiseres geen objectief verifieerbare bron is en de foto’s niet onderbouwen dat dit werkelijk [A] is en dat hij een machtig en invloedrijk persoon is. De rechtbank heeft destijds geoordeeld dat het standpunt van verweerder niet afdoende is onderbouwd. In rechtsoverweging 8 oordeelt de rechtbank: “Echter, uitgaande van de door verweerder geloofwaardig geachte verklaringen van eiser dat [A] bij machte is geweest een aanslag te plegen waarbij zes bewakers om het leven zijn gekomen, eiser en zijn oudste zoon te ontvoeren en deze laatste te laten verdwijnen valt niet in te zien dat [A] destijds niet over voldoende macht beschikte om eiser en zijn oudste zoon negatief te bejegenen. Bij deze stand van zaken kan verweerder niet volstaan met de verwijzing naar het enkele tijdsverloop sedert eisers’ vertrek uit Afghanistan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eerder ondergane vervolging of bejegening in strijd met het verbod van artikel 3 van het EVRM een indicatie vormt voor de gerechtvaardigdheid van de vrees dat deze zich opnieuw zullen kunnen voordoen.” De rechtbank heeft verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
6.2
Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld door verweerder. De Afdeling heeft het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard, waardoor de uitspraak van de rechtbank in rechte vast is komen te staan. Hierdoor wordt het toetsingskader van het huidige geding mede bepaald door hetgeen de rechtbank destijds heeft overwogen en geoordeeld. Aan de orde is derhalve allereerst de vraag of verweerder bij de besluiten van 1 juni 2018 een juiste uitvoering heeft gegeven aan de voornoemde uitspraak.
6.3
Aan de bestreden besluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de overgelegde foto’s van [A] , afkomstig van zijn Facebook-pagina, onvoldoende zijn. Nog los van het feit dat eiser 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze persoon op de foto’s van een Facebook-pagina ook daadwerkelijk de persoon is waarmee eiser 1 in het verleden problemen zou hebben ondervonden (de naam komt immers deels niet overeen), blijkt uit
algemene informatie en uit zijn Facebook-pagina dat de heer [B] een hoge functie heeft bij de Afghaanse politie. De heer Ali Razai is hoogstwaarschijnlijk een tweesterren generaal bij de Afghaanse politie. Uit geen enkele informatie blijkt echter dat er sprake is dat deze persoon, [B] , betrokken zou zijn bij de Taliban dan wel betrokken zou zijn geweest bij de Taliban, noch bij andere extremistische organisaties. Sterker nog, de door eiser 1 genoemde persoon, [B] , bekleedt een functie bij de Afghaanse politie en is (op enigerlei) betrokken bij de strijd (van de Amerikanen) tegen de Taliban.
Daarnaast wordt overwogen dat eiser 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat het conflict met [A] na ruim 18 jaar nog immer actueel zou zijn en voor eisers een gegronde vrees zou vormen. Zoals ook de rechtbank ‘s-Hertogenbosch heeft geoordeeld in de uitspraak van 3 oktober 2016 is de waarschuwing van de schoonvader niet afkomstig van een objectief verifieerbare bron, is de naam op de overgelegde Facebook-pagina anders en
is er geen foto beschikbaar van [A] in de periode dat eiser 1 problemen zou hebben gehad met [A] . Gezien de functie van [A] Mohammed en wie hij nu op dit moment is, wordt niet gevolgd dat hij zich nog zou bezig houden met iets van 18 jaar geleden.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee geen juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 3 oktober 2016. Verweerder heeft weliswaar terecht gesteld dat ondanks dat de rechtbank destijds heeft geoordeeld dat ter motivering niet kan worden volstaan met een verwijzing naar het enkele tijdsverloop, dit wel betrokken kan worden in de nieuwe besluitvorming, maar het is onvoldoende om de besluiten te dragen. Naast het tijdsverloop stelt verweerder ter motivering dat niet blijkt dat de persoon [A] betrokken is (geweest) bij de Taliban en dat de foto’s van de Facebook-pagina en de verklaringen van de vader van eiseres onvoldoende zijn. Deze gronden zijn ook allen meegenomen in het oordeel van 3 oktober 2016 en hebben geleid tot een gegrond verklaring omdat de besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd. Nu aan de bestreden besluiten door verweerder geen nieuwe en aanvullende motivering ten grondslag ligt, is de rechtbank van oordeel dat de besluiten moeten worden vernietigd.
6.5
In de beroepsgronden van 27 februari 2019 stelt gemachtigde van eisers dat de kinderen in Nederland verwesterd zijn. Gemachtigde wil dat verweerder dit betrekt in zijn beoordeling van de aanvragen en hierover een standpunt inneemt. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder dit nieuwe asielmotief – indien niet reeds op grond van de oorspronkelijke aanvragen zou worden overgegaan tot het verlenen van asielvergunningen aan eisers – te betrekken bij de nieuw te nemen besluiten.
7. Het beroep is gegrond.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1,5 omdat het vier samenhangende zaken betreft).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de bestreden besluiten;
 draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 8 april 2019.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.