ECLI:NL:RBDHA:2019:5283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
NL18.12407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse vrouw met bekering tot het christendom en affaire in Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vrouw, die op 13 oktober 2016 met haar gezin naar Nederland was gekomen, had in haar asielaanvraag onder andere een affaire in Iran en haar bekering tot het christendom als redenen opgegeven. Tijdens de zitting op 12 maart 2019 was de vrouw aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De rechtbank heeft de verklaringen van de vrouw over de affaire en haar bekering beoordeeld. De Staatssecretaris had de verklaringen over de affaire ongeloofwaardig geacht, omdat er onvoldoende bewijs was dat de affaire de reden was voor haar vertrek uit Iran. Ook de bekering tot het christendom werd door de Staatssecretaris als ongeloofwaardig beschouwd, omdat de vrouw niet voldoende kennis van het geloof zou hebben aangetoond. De rechtbank oordeelde echter dat de vrouw consistente en duidelijke verklaringen had gegeven over haar bekering en dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom deze ongeloofwaardig was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vrouw tot een bedrag van € 1.024,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.12407

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

mede namens haar minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2]
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

ProcesverloopBij besluit van 14 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Tevens was ter zitting T. Mehriam, tolk, aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1979.
Eiseres is op 13 oktober 2016 met haar echtgenoot [A] en hun twee minderjarige kinderen op basis van een visum kort verblijf, geldig van 4 oktober 2016 tot 18 november 2016, Nederland ingereisd. Eiseres heeft op 12 november 2016 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens haar vrijwilligerswerk heeft eiseres ergens in december 2013/januari 2014 een affaire gekregen met [B]. De gevoelens waren zo sterk dat zij dacht om te scheiden van haar echtgenoot. In juni/juli 2016 vermoedde eiseres dat [B] ook een relatie had met een collega van haar, waardoor ze spijt kreeg. Eiseres heeft de relatie per telefoon verbroken, maar hij bleef contact met haar zoeken en liet doorschemeren dat hij een film van haar had gemaakt. De echtgenoot van eiseres werd kort ontvoerd in Iran en ze vermoedt dat [B] daar achter zat om zijn invloed duidelijk te maken. Kort daarop is eiseres met haar gezin naar Nederland gereisd om haar broer te bezoeken. Tenslotte heeft eiseres verklaard dat ze zich heeft bekeerd tot het christendom.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
 eiseres heeft een affaire gehad in Iran;
 eiseres is bekeerd tot christendom.
Verweerder volgt eiseres in haar verklaringen omtrent haar identiteit, nationaliteit en herkomst aangezien zij een echt bevonden paspoort heeft overgelegd. De verklaringen van eiseres over haar affaire in Iran en haar bekering tot het christendom worden niet gevolgd. De geloofwaardig geachte elementen acht verweerder onvoldoende zwaarwegend. Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
4. Eiseres heeft in de beroepsgronden, samengevat, aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen over de buitenechtelijke relatie ongeloofwaardig zijn. Volgens eiseres heeft zij hierover voldoende duidelijk en consistent verklaard. Als verweerder meer had willen weten, had de gehoorambtenaar door moeten vragen. Ook met betrekking tot haar bekering tot het christendom stelt verweerder ten onrechte dat zij de bekering niet inzichtelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft voldoende toegelicht waarom zij op jonge leeftijd het christendom interessant vond en hoe haar bekeringsproces is verlopen. Zeker aangezien verweerder blijkens het bestreden besluit niet aan eiseres tegenwerpt dat zij onvoldoende informatie over het geloof en de kerkgang zou hebben verstrekt.
Tevens heeft verweerder de bekering ten onrechte niet getoetst aan het onlangs aangepaste beleid zoals neergelegd in Werkinstructie 2018/10.
5. Verweerder voert gemotiveerd verweer.
6. Verweerder heeft de verklaringen van eiseres ten aanzien van de affaire in Iran ongeloofwaardig bevonden, omdat eiseres een summiere omschrijving heeft gegeven over de heer [B], ze vaag blijft over haar toekomst met hem en haar vermoeden dat hij een relatie had met een collega en omdat verweerder het vreemd vindt dat de heer [B] bij eiseres thuis de nacht heeft doorgebracht. Eiseres heeft verklaard dat de problemen als gevolg van de affaire de directe aanleiding waren voor haar vertrek. Volgens verweerder valt niet in te zien waarom de heer [B] de echtgenoot van eiseres zou ontvoeren en dat eiseres geen vragen zou stellen aan haar echtgenoot over de ontvoering.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat, wat ook zij van de vraag of eiseres het bestaan van de affaire al dan niet aannemelijk heeft gemaakt, de problemen die daaruit volgen door verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn geacht. Verweerder heeft terecht gesteld dat niet valt in te zien waarom [B] de echtgenoot van eiseres zou ontvoeren. Zo heeft eiseres verklaard dat ze vermoedt dat haar echtgenoot ontvoerd is omdat [B] “zijn macht” wilde laten blijken, maar ze heeft dit niet besproken met [B] of met haar echtgenoot. Daarnaast is door de ontvoerders niks verteld aan de echtgenoot over de affaire en hij is zonder verdere voorwaarden vrijgelaten. Aangezien het onduidelijk blijft wat [B] hoopte te bereiken met de ontvoering, valt niet in te zien dat hij haar echtgenoot werkelijk heeft ontvoerd. Het andere probleem als gevolg van de affaire is dat [B] een film van eiseres zou hebben. Eiseres vreest dat als die film openbaar wordt gemaakt ze het slachtoffer zal worden van eerwraak van haar familie of vervolging door de autoriteiten. Nu eiseres zelf heeft verklaard dat zij niet zeker weet of er wel een film is en ze dit ook niet aan [B] heeft gevraagd, heeft zij haar vrees niet aannemelijk gemaakt.
7. Verweerder stelt verder dat eiseres er niet in is geslaagd om te overtuigen met haar verklaringen over haar proces van bekering, de kennis over de inhoud van het geloof en de verklaringen over de kerkgang. Dit omdat eiseres onduidelijk blijft over het moment van bekering, het proces van haar bekering en haar redenen waarom ze vier jaar geleden meer afstand nam van de islam. Verweerder vindt het tevens vreemd dat eiseres zich door de jaren heen niet verder heeft verdiept in het christelijk geloof. Eiseres heeft enige kennis van het christendom en heeft verklaard naar de kerk te gaan en bijbelstudie te volgen, maar deze verklaringen zijn onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een diepgevoelde, oprechte bekering tot het christendom. Zo blijkt dat voor de doop eiseres praktisch geen kennis had van het christendom en de basiskennis in twee weken heeft aangeleerd en de doop is ineens gebeurd. De verklaring van de Evangelische Gemeenschap Sneek maakt het moment van de doop niet aannemelijker volgens verweerder.
7.1
Uit de verklaringen van eiseres blijkt dat het proces van haar bekering meerdere periodes beslaat. Eiseres heeft toen ze dertien jaar was kennisgemaakt met het christendom door een vriendin. De rechtbank is van oordeel dat eiseres consistent heeft verklaard dat door de vrolijke en warme sfeer in het huis van haar vriendin en de sombere sfeer in haar eigen huis eiseres geïnteresseerd raakte in christendom. Eiseres heeft verklaard dat zij informatie kreeg van die vriendin over het christendom en eiseres wilde deze kennis met enthousiasme met haar moeder delen. Als reactie daarop heeft haar moeder volgens eiseres haar met een hete lepel verbrand op haar hand. Hierdoor voelde eiseres zich bang om zich verder te verdiepen in het christendom. Gezien deze verklaringen acht de rechtbank het – anders dan verweerder – niet vreemd dat eiseres sinds haar dertiende geïnteresseerd was in het christendom, maar de kennismaking met dit geloof niet heeft doorgezet. De rechtbank is wel, net als verweerder, van oordeel dat de verklaringen van haar kennismaking te mager zijn om daaruit op te maken dat er sprake is van een diepgewortelde overtuiging. Eiseres stelt zelf echter ook dat de kennismaking op jonge leeftijd nog geen begin is van het bekeringsproces, maar slechts een eerste kennismaking.
7.2
Kort voor haar vertrek uit Iran is eiseres via het culturele centrum in contact gekomen met een christelijke vrouw, [C]. De woorden van [C] gaven eiseres een positief en rustiger gevoel, waardoor haar warme gevoelens voor het christendom weer naar boven kwamen. Daarnaast heeft eiseres verklaard vier jaar geleden ook meer afstand te hebben genomen van haar islamitische geloof. Verweerder stelt dat ze verklaart wel duizenden redenen te hebben hiervoor, maar dat ze niet vertelt wat die redenen zijn. De rechtbank is van oordeel dat dit niet uit de verklaringen volgt, aangezien ze verklaart over het verschil tussen de rechten van mannen en vrouwen binnen de islam, de gewelddadige geschiedenis van de islam in haar land en het geweld van IS. Hierdoor werd ze onverschillig naar islamitische rituelen toe, waar ze vroeger nog in had geloofd en deel aan had genomen. Juist door de afstand tot de islam hadden de woorden van [C] zoveel impact, volgens eiseres. Wanneer [C] vertelde over het christelijk geloof voelde eiseres zich tot rust komen en kreeg eiseres weer grip op haar leven.
In het opvangcentrum in [PLAATS] heeft eiseres een bijbel van de bibliotheek geleend, omdat ze die rust weer zocht. Ze heeft verklaard dat veel Iraniërs in de opvang christen waren, haar hebben geholpen met vragen over het christendom en met hen is ze naar de kerk en de bijbelstudie gegaan. Pas in Nederland bij haar tweede bezoek aan de kerk heeft eiseres de keuze gemaakt om zich te bekeren tot het christendom. Eiseres heeft verklaard dat ze deze stap heeft gezet omdat ze in Nederland vrij kon kiezen wat ze wilde en hier niet om bedreigd zou worden, zoals in Iran wel zou gebeuren. Door haar voorgeschiedenis met en kennis van het christendom die ze door de jaren heen heeft opgedaan, zag eiseres geen redenen meer om te wachten.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat eiseres met haar duidelijke en consistente verklaringen het moment van bekering en haar proces van bekering voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De kennis van eiseres over de inhoud van het geloof en haar verklaringen over de kerkgang leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom haar bekering tot het christendom ongeloofwaardig is geacht.
7.3
De rechtbank deelt het oordeel van verweerder dat de doop van eiseres overhaast lijkt. Dit enkele gegeven kan evenwel naar het oordeel van de rechtbank de overtuigingskracht aan de verklaringen van eiseres met betrekking tot haar bekering tot het christendom niet ontnemen.
7.4
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is niet voorzien van een onderbouwing die het besluit kan dragen en het wordt om die reden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu het geconstateerde gebrek de kern van het asielrelaas raakt, en verweerder wellicht nader onderzoek zal moeten verrichten, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:51a van de Awb de gelegenheid te bieden het geconstateerde gebrek te herstellen.
8. Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte kosten. De rechtbank hanteert daarbij het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor een derde verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.024,- (één punt voor het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 8 april 2019.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.