In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 47.998. De eiser stelde dat een deel van dit inkomen, namelijk een NWW-uitkering van € 22.795, ten onrechte was meegerekend, omdat dit bedrag volgens hem al in 2011 tot het belastbaar inkomen was gerekend. De rechtbank oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd, omdat de NWW-uitkering in 2014 was ontvangen en dus in dat jaar tot het belastbaar inkomen moest worden gerekend. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat een bedrag van € 4.500, dat in mindering was gebracht op zijn loon, niet in de heffing voor 2014 kon worden betrokken. De rechtbank concludeerde dat de aanslag niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.