Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Turkse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige in een start-up’.
2. Aan deze aanvraag heeft eiser onder meer een ondernemingsplan ten grondslag gelegd. Daaruit blijkt dat hij in Nederland een innovatieve onderneming wil voeren in de vorm van een adviesbureau voor bedrijven. In dat kader wil eiser zich richten op het bijbrengen van Oosterse kernwaarden aan Westerse bedrijven, zodat deze bedrijven in staat worden gesteld om overal ter wereld te opereren.
3. Bij besluit van 21 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers onderneming onvoldoende innovatief is. Ook stelt verweerder dat de beide begeleiders van eiser niet beschikken over de vereiste ervaring met innovatieve ondernemingen en dat zij gelet op de financiële gezondheid van hun ondernemingen onvoldoende betrouwbaar zijn.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 3.30, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan een verblijfsvergunning worden verleend aan de vreemdeling die een innovatieve onderneming opricht waarmee hij arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, die duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan en die aannemelijk maakt dat hij binnen één jaar na verlening van de vergunning zal voldoen aan de voorwaarden bedoeld in het eerste en tweede lid.
6. Op grond van artikel 3.20b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) dient de vreemdeling daarbij te beschikken over een betrouwbare deskundige begeleider en geschiedt de beoordeling daarvan aan de hand van bijlage 8b bij deze regeling.
7. Volgens B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beschouwt verweerder als bewijsmiddelen voor de beoordeling van de deskundigheid en betrouwbaarheid van de begeleider: stukken waaruit blijkt dat de begeleider minimaal twee jaar ervaring heeft in het selecteren en begeleiden van startende ondernemers en stukken waaruit blijkt dat de begeleider financieel gezond is.
Deskundigheid en betrouwbaarheid van de begeleiders
8. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat de door hem geselecteerde begeleiders onvoldoende deskundig en betrouwbaar zijn.
9. Naar aanleiding van de door eiser in bezwaar overgelegde aanvullende stukken met betrekking tot de ondernemingen van de begeleiders, heeft verweerder advies gevraagd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Namens deze heeft op 10 oktober 2018 de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) een negatief advies uitgebracht over de deskundigheid en betrouwbaarheid van de begeleiders, zoals bedoeld in bijlage 8b bij het VV. In dit advies is kort weergegeven het volgende neergelegd. De begeleiders beschikken weliswaar over bestuurlijke ervaring, maar die ziet niet op begeleiding van innovatieve start-ups. Daarnaast zijn geen volledige jaarrekeningen aangeleverd van de ondernemingen van de begeleiders. Uit de stukken die wel zijn aangeleverd blijkt onder meer dat de overige reserves al jaren negatief zijn, dat de rekening-courant van de enige aandeelhouder toeneemt waarbij niet is gebleken van verpanding van vorderingen en dat er geen liquide middelen aanwezig zijn.
10. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) zijn adviezen van de RvO deskundigenadviezen die door verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen worden gelegd. Dit wordt pas anders wanneer er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het advies naar voren worden gebracht. Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3769). 11. De rechtbank is allereerst van oordeel, anders dan verweerder primair in het verweerschrift stelt, dat het eiser vrij stond om gronden te richten tegen het advies van de RvO. Weliswaar heeft eiser geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om voorafgaand aan het bestreden besluit een zienswijze in te dienen, de zogeheten
ex-tunc-toetsing staat er niet aan in de weg dat eiser in beroep een nadere onderbouwing geeft van een eerder ingenomen standpunt.
12. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat niet is gebleken van voldoende betrouwbaarheid en deskundigheid aan de zijde van de begeleiders. Eiser wijst erop dat beide begeleiders jarenlange ervaring hebben met het besturen van ondernemingen en met het beheer van vastgoed. Daaruit blijkt echter niet de vereiste ervaring van ten minste twee jaar met het selecteren en begeleiden van startende ondernemers zoals bedoeld in B6/4.5 van de Vc. Daarnaast kan eiser niet worden gevolgd in de stelling dat verweerder ten aanzien van de betrouwbaarheid slechts heeft gekeken naar de liquiditeitspositie van de ondernemingen van de begeleiders. Dit blijkt reeds uit wat hiervoor onder 9. is overwogen. In aanvulling daarop stelt de rechtbank vast dat eiser evenmin in beroep heeft kunnen aanwijzen uit welke feiten en cijfers verweerder dan had moeten afleiden dat de begeleiders wel betrouwbaar zijn.
13. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zijn onderneming onvoldoende innovatief is. Eiser wijst hierbij op zijn aanvullend bezwaarschrift, waarin is gesteld dat hij een nieuw systeem voor debiteurenbeheer heeft bedacht.
14. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het door eiser bij de aanvraag overgelegde ondernemingsplan blijkt geenszins dat hij een nieuw systeem voor debiteurenbeheer heeft bedacht. Ook anderszins is daarvan geen verdere uitleg of onderbouwing gegeven. Bovendien hoeft aan beoordeling van deze beroepsgrond niet te worden toegekomen, omdat de deskundigheid en betrouwbaarheid van de begeleiders een zelfstandige afwijzingsgrond is. Dat blijkt ook uit de hiervoor al aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 19 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3769). 15. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier met het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige in een start-up’. De aanvraag is terecht afgewezen.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.