ECLI:NL:RBDHA:2019:5207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
18_8016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven door eiseres, een registeraccountant. Eiseres had in haar aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2016 een verzamelinkomen van € 26.948 aangegeven, inclusief een aftrek van scholingsuitgaven van € 2.333. De Belastingdienst heeft echter deze scholingsuitgaven niet in aftrek toegelaten, wat leidde tot een aanslag op een verzamelinkomen van € 29.457. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Belastingdienst handhaafde zijn standpunt over de scholingsuitgaven.

De rechtbank oordeelde dat artikel 6.27 van de Wet IB 2001 een limitatieve opsomming geeft van de scholingsuitgaven die voor aftrek in aanmerking komen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat de door haar opgevoerde uitgaven voldeden aan de voorwaarden voor aftrek. De rechtbank verwierp ook de vergelijking die eiseres maakte met de kosten die piloten maken voor het behoud van hun brevet, omdat ook deze kosten alleen aftrekbaar zijn onder specifieke voorwaarden.

Daarnaast werd de belastingrente die aan eiseres in rekening was gebracht, bevestigd, omdat de aangifte na de deadline van 1 april was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden voor de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven en de noodzaak voor belastingplichtigen om aan te tonen dat hun uitgaven voldoen aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/8016

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

17 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [plaats], eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 26 oktober 2018 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB) en de daarbij gegeven beschikking tot het in rekening brengen van belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2019.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J.P. van Kessel en mr. M.M.R. Richardson.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres is registeraccountant. Op 24 april 2017 heeft eiseres haar aangifte IB voor het jaar 2016 ingediend en daarin een verzamelinkomen aangegeven van € 26.948, bestaande uit een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (bisb) van € 29.611, een aftrek specifieke zorgkosten van € 330 en een aftrek scholingsuitgaven van € 2.333 (€ 2.583 minus de drempel van € 250).
2. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de scholingsuitgaven niet in aftrek toegelaten en de specifieke zorgkosten voor € 154 in aftrek toegelaten. De aanslag is daarom opgelegd naar een verzamelinkomen van € 29.457 (€ 29.611 -/- € 154). Bij het opleggen van de aanslag is bij beschikking € 27 belastingrente in rekening gebracht.
3. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de behandeling van het bezwaar hebben partijen overeenstemming bereikt over de aftrek specifieke zorgkosten maar heeft verweerder zijn standpunt aangaande de scholingsuitgaven gehandhaafd. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd tot een, berekend naar een verzamelinkomen van € 29.301 (€ 29.611 -/- € 310) en is de belastingrente verminderd tot € 25.
4. Met dagtekening 17 november 2018 heeft verweerder eiseres een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 29.379 (€ 29.611 -/- € 232). Bij deze navorderingsaanslag is € 1 belastingrente in rekening gebracht.
5. Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In geschil is of zij recht heeft op een aftrek van scholingsuitgaven. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een aftrek van € 1.782, als volgt gespecificeerd:
NBA contributie 2016
160,00
Wolters Kluwer compendium
-
742,07
Van Dijk Handboek Accountancy supplementen
-
548,16
Genootschap Onze Taal lidmaatschap
-
39,50
Van Dale online
-
90,00
Stapless Office Center
-
175,99
McAfee
-
95,95
Norton renewal
-
179,98
Totaal
2.031,65
Drempel
-
250,00
Aftrekbare scholingsuitgaven (afgerond)
1.782,00
Verder stelt eiseres dat de belastingrente ten onrechte in rekening is gebracht, eist zij dat de rechtbank zich uitspreekt over de inefficiënte werkwijze van verweerder en maakt zij aanspraak op vergoeding van proceskosten.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag en de rentebeschikking, zoals die luiden na de uitspraak op bezwaar (per saldo: zoals die luiden na de navorderingsaanslag), juist zijn omdat de door eiseres gepresenteerde scholingsuitgaven niet in verband staan met een leertraject en daarom niet voor aftrek in aanmerking komen. De belastingrente is volgens verweerder terecht in rekening gebracht omdat de aangifte na
1 april 2017 is ingediend.
7. Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan alleen beroep worden ingesteld tegen een belastingaanslag, een voor bezwaar vatbare beschikking of een voldoening of afdracht op aangifte. De wijze van werken van de Belastingdienst is niet vervat in één van de in dit artikel vermelde beslissingen. Nog daargelaten dat eiseres ter zitting daarnaar gevraagd niet heeft kunnen beargumenteren waaruit die niet efficiënte werkwijze voor het jaar 2016 nu eigenlijk heeft bestaan en welke gevolgen zij daaraan verbonden zou willen zien, kan de rechtbank gelet op artikel 26 Awr dus geen uitspraak doen over de al dan niet efficiënte werkwijze van verweerder.
8. Artikel 6.27 van de Wet IB 2001 bevat een limitatieve opsomming van de scholingsuitgaven die behoren tot de persoonsgebonden aftrek. Volgens onderdeel a, van het eerste lid van dit artikel zijn dit uitgaven voor lesgeld, cursusgeld, collegegeld, examengeld en promotiekosten. Op grond van onderdeel b, van dit artikellid behoren daartoe ook - voor zover van belang - leermiddelen die door de onderwijsinstelling verplicht zijn gesteld. De tekst van dit artikelonderdeel – het gebruik van het bepaald lidwoord bij het woord onderwijsinstelling –, in samenhang met die van onderdeel a, laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat alleen de kosten van het volgen van een leertraject bij een onderwijsinstelling met de leermiddelen die de onderwijsinstelling daarbij verplicht heeft gesteld, voor aftrek in aanmerking komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres van geen van de onder 4 genoemde uitgaven aannemelijk gemaakt dat het om dergelijke uitgaven gaat. Verweerder heeft de uitgaven daarom terecht niet in aftrek toegelaten. De vergelijking die eiseres heeft getrokken met de kosten die piloten dienen te maken tot behoud van hun brevet gaat niet op. Die kosten zijn namelijk ook alleen dan aftrekbaar indien wordt voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden (vgl. ov. 5.2.5 Hof Amsterdam 22 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:547).
9. Op grond van artikel 30fc, vierde lid, van de Awr wordt geen belastingrente in rekening gebracht als de aanslag IB is vastgesteld overeenkomstig een ingediende aangifte die is ontvangen voor 1 april na het desbetreffende belastingjaar. Eiseres heeft aangevoerd dat ten onrechte belastingrente in rekening is gebracht omdat zij de aangifte weliswaar na 1 april 2017 heeft ingediend, maar volgens informatie vanuit de Belastingdienst dit voor 1 mei 2017 moest gebeuren. Deze beroepsgrond faalt echter, reeds omdat de aanslag, ook na bezwaar en beroep, niet is vastgesteld conform de aangifte. De belastingrente is dus terecht in rekening gebracht op grond van artikel 30fc, eerste en tweede lid, van de Awr, en dat die op onjuiste wijze is berekend is gesteld noch gebleken.
10. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.