In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een piloot, die in geschil was met de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven. De belanghebbende had kosten gemaakt voor het behouden van zijn vliegbrevet en had deze kosten opgevoerd als scholingsuitgaven in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2012. De inspecteur had deze kosten niet geaccepteerd, wat leidde tot een aanslag inkomstenbelasting en een beschikking tot verrekening van persoonsgebonden aftrek. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.
Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de kosten voor vlieguren, een cursus Duits en een medische keuring. Het Hof oordeelde dat de kosten voor de vlieguren en de cursus Duits niet als scholingsuitgaven konden worden aangemerkt, omdat deze niet voldeden aan de eisen van artikel 6.27 van de Wet IB 2001. De kosten voor de medische keuring werden eveneens niet als aftrekbaar beschouwd, omdat deze niet direct verband hielden met scholing, maar eerder met de geschiktheid voor de functie van piloot.
Uiteindelijk heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard. De niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek per 31 december 2012 werd vastgesteld op € 76.899. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.