ECLI:NL:RBDHA:2019:5193
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering voorrangsverklaring huisvesting op basis van medische noodzaak en gezinsuitbreiding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Delft, en het college van burgemeester en wethouders van Delft. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring voor huisvesting, die door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het primaire besluit van 19 september 2018 en het bestreden besluit van 2 januari 2019, waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond was verklaard. Eiseres stelde dat haar huidige woning niet geschikt was voor haar gezin, bestaande uit twee volwassenen en vier kinderen, en dat er medische klachten waren die een verhuizing noodzakelijk maakten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres was afgewezen op basis van artikel 32 van de Nieuwe Huisvestingsverordening Delft 2015. De GGD Haaglanden had in een sociaal medisch advies geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor een verhuizing. Eiseres had klachten van rug- en bekkenpijn, maar de rechtbank oordeelde dat deze klachten niet ernstig genoeg waren om een urgentieverklaring te rechtvaardigen. Bovendien was er geen bewijs dat eiseres of een ander lid van haar huishouden niet meer zelfstandig kon functioneren.
De rechtbank heeft ook de gevolgen van de gezinsuitbreiding in overweging genomen, maar oordeelde dat deze geen reden vormden om een urgentieverklaring te verlenen. De rechtbank volgde de lijn van eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat een restrictief beleid ten aanzien van urgentieverklaringen niet onredelijk was, gezien de schaarste op de woningmarkt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zonder proceskostenveroordeling.