ECLI:NL:RBDHA:2019:5193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voorrangsverklaring huisvesting op basis van medische noodzaak en gezinsuitbreiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Delft, en het college van burgemeester en wethouders van Delft. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring voor huisvesting, die door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het primaire besluit van 19 september 2018 en het bestreden besluit van 2 januari 2019, waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond was verklaard. Eiseres stelde dat haar huidige woning niet geschikt was voor haar gezin, bestaande uit twee volwassenen en vier kinderen, en dat er medische klachten waren die een verhuizing noodzakelijk maakten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres was afgewezen op basis van artikel 32 van de Nieuwe Huisvestingsverordening Delft 2015. De GGD Haaglanden had in een sociaal medisch advies geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor een verhuizing. Eiseres had klachten van rug- en bekkenpijn, maar de rechtbank oordeelde dat deze klachten niet ernstig genoeg waren om een urgentieverklaring te rechtvaardigen. Bovendien was er geen bewijs dat eiseres of een ander lid van haar huishouden niet meer zelfstandig kon functioneren.

De rechtbank heeft ook de gevolgen van de gezinsuitbreiding in overweging genomen, maar oordeelde dat deze geen reden vormden om een urgentieverklaring te verlenen. De rechtbank volgde de lijn van eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat een restrictief beleid ten aanzien van urgentieverklaringen niet onredelijk was, gezien de schaarste op de woningmarkt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.C. Schmidt),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Maatoug).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorrangsverklaring voor huisvesting (de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 2 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft op 10 juli 2018 de aanvraag ingediend. Zij vraagt zich af of haar huidige
woning geschikt is voor bewoning door haar gezin (bestaande uit 2 volwassenen en vier kinderen) en zij stelt dat er medische klachten zijn.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag is op 22 augustus 2018 een Sociaal Medisch Advies
(het advies) uitgebracht door de GGD Haaglanden. Op 13 september 2018 heeft de Delftse Adviescommissie Voorrangsverklaring (DAV) verweerder geadviseerd om de aanvraag af te wijzen.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag op grond van artikel 32, tweede
lid, sub a, van de Nieuwe Huisvestingsverordening Delft 2015 (Huisvestingsverordening) afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiseres samen met haar partner en vier kinderen in een driekamer woning woont, op een eerste verdieping die bereikbaar is door middel van een trap met 7 traptreden. Zij wenst vanwege klachten van haar rug/bekken, knieën, voeten en ook omdat zij hoogte- en liftvrees heeft een benedenwoning. Uit het advies van de GGD Haaglanden is gebleken dat geen sprake is van een medische noodzaak om te verhuizen. Er is geen sprake van een levensbedreigende situatie. Daar komt bij dat niet, dan wel onvoldoende is aangetoond dat eiseres (of een ander lid van haar huishouden) als gevolg van haar huidige situatie niet meer in staat is zelfstandig te kunnen functioneren of de regie van haar dagelijks leven niet meer alleen kan bepalen.
Verweerder ziet ambtshalve geen redenen om toepassing te geven aan de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 65 van de Huisvestingsverordening.
3. In beroep heeft eiseres zich op hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit gericht.
4.1.
Artikel 32 van de Huisvestingsverordening luidt – voor zover hier van belang - als volgt.
1. Voor het verkrijgen van een urgentieverklaring dient een verzoek overeenkomstig artikel 32 te worden ingediend bij burgemeester en wethouders. Een urgentieverklaring wordt verleend indien de indieners:
a. 18 jaar of ouder zijn;
b. gedurende de termijn van minimaal één jaar ingezetene zijn, ofwel beschikken over een economische of maatschappelijke binding, dan wel in de positie verkeren als bedoeld in artikel 12 lid 3, van de Huisvestingswet 2014 en
c. de Nederlandse nationaliteit bezitten dan wel beschikken over een geldige verblijfstitel in Nederland en
d. buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij binnen 3 maanden andere woonruimte behoeven en
e. naar verwachting bij toepassing van de in artikel 21, eerste lid, bedoelde volgordecriteria niet binnen die termijn andere woonruimte zullen krijgen en
f. hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 12, lid 3 van de Huisvestingswet 2014 wordt een urgentieverklaring volgens lid 1 verleend:
a. indien een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en zelf niet in staat is dit op te lossen.
(…).
6. Burgemeester en wethouders kunnen nadere uitvoeringsregels vaststellen voor het verlenen van een urgentieverklaring aan woningzoekenden en stemmen deze af in de regio.
4.2.
Ingevolge artikel 65 van de Huisvestingsverordening zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
4.3.
In de Uitvoeringsregels Voorrangsbepaling gemeente Delft 2015 zijn bepalingen neergelegd ter uitvoering van artikel 32, zesde lid, van de Huisvestingsverordening.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de aan hem in de Huisvestingverordening verleende bevoegdheid tot het toekennen van een voorrangsverklaring, gelet op de tekst ervan, beoordelings- en beleidsruimte toekomt. Dit leidt er toe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend dient te toetsen.
6.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat haar leefsituatie zwaar onder druk staat. Aanvankelijk woonde zij in de driekamerwoning (met verwijdering van een glaswand omgevormd tot tweekamerwoning) met haar twee oudste kinderen en laatstelijk met haar partner en vier kinderen. De oudste dochter is laagbegaafd, volgt speciaal basisonderwijs en heeft rust en structuur nodig. Zij slaapt daarom in de enige slaapkamer van de woning. De overige gezinsleden slapen in de woonkamer. De kinderen hebben binnen weinig bewegingsruimte. De nachtrust wordt onderbroken door de jongsten en het werkritme van de partner. De communicatie tussen eiseres en haar partner is niet mogelijk, omdat dan de jongste kinderen wakker worden. Hoewel de GGD de fysieke beperkingen van eiseres niet ernstig genoeg vond voor een medische urgentie, zijn de klachten wel aanwezig. Zij wijst er op dat schoolvervoer is geregeld voor het oudste kind, omdat het voor eiseres onmogelijk is om haar naar school te brengen.
In het advies van de adviserend geneeskundige van de GGD is op grond van de anamnese, het lichamelijk onderzoek, de nadere informatie van de huisarts van eiseres en de brief haar behandelend bekkenfysiotherapeut van 5 juli 2018 geconcludeerd dat geen medische noodzaak voor verhuizing van eiseres aanwijsbaar is. Er is geen vermoeden van het bestaan van medische problematiek bij eiseres die van belang is in het kader van de huisvesting. Voorts is in de diverse verkregen informatie niets te lezen van het bij eiseres bestaan van hoogte- en/of liftvrees. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van de GGD op objectieve en inzichtelijke wijze opgesteld. De adviserend geneeskundige van de GGD is op grond van lichamelijk onderzoek, nadere informatie van de huisarts van eiseres en de brief van de behandelend fysiotherapeut van 5 juli 2018 tot het advies gekomen.
Eiseres heeft geen medische stukken overgelegd op grond waarvan getwijfeld dient te worden aan dit advies. Verweerder mocht dan ook van de juistheid van dit advies uitgaan.
6.2.
Voor zover eiseres heeft gewezen op de gevolgen van de gezinsuitbreiding, volgt de rechtbank de verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1922), waarin is geoordeeld dat de gevolgen van de gezinsuitbreiding van de betreffende betrokkene, die sindsdien heeft plaatsgevonden terwijl de woonsituatie daarvoor niet geschikt was, geen reden vormen om aan betrokkene een urgentieverklaring af te geven.
In navolging van de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:628) overweegt de rechtbank dat een restrictief beleid van verweerder ter zake van urgentieverklaringen niet onredelijk is te achten. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen meewegen dat door schaarste op de woningmarkt aan (sociale) huurwoningen in de regio, de woningmarkt nog meer onder druk zou komen te staan indien urgentieverklaringen zouden worden verleend enkel vanwege gezinsuitbreiding.
6.3.
Eiseres heeft haar beroep op de Prestatieafspraken 2014 tot 2018 van de gemeente Delft en de Delftse woningcorporaties ter zitting laten vallen omdat dat die niet zien op de grootte van haar gezin.
6.4.
In beroep is gewezen op een brief van het Hagaziekenhuis van 2 april 2019 met betrekking tot longproblemen bij het jongste kind. De rechtbank overweegt dat deze problemen van na het bestreden besluit dateren en er daarom voor verweerder geen aanleiding is om in het kader van deze beroepsprocedure over die problemen een GGD-advies te vragen. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij een nieuwe aanvraag wil indienen. Verweerder zal bij een nieuwe aanvraag deze longproblemen meewegen.
7. Nu de beroepsgronden falen wordt het beroep ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.