ECLI:NL:RBDHA:2019:5097
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Verbod op hechtenis en verwijdering signalering tot uitspraak in hoger beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] was eerder door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor een overtreding van de Wegenverkeerswet. Tijdens de zitting op 31 januari 2019 had [eiser] aangegeven afstand te doen van het recht om hoger beroep in te stellen, maar kort daarna heeft hij toch hoger beroep ingesteld. De Staat heeft [eiser] opgeroepen zich te melden bij de Penitentiaire Inrichting, maar [eiser] vorderde in kort geding dat de Staat hem zou verbieden in hechtenis te nemen totdat het gerechtshof zich over zijn hoger beroep had uitgesproken.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het aan het gerechtshof is om te bepalen of [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De voorzieningenrechter vond het niet evident dat [eiser] niet ontvankelijk zou worden verklaard, gezien de omstandigheden waaronder hij afstand deed van zijn recht op hoger beroep. De rechter oordeelde dat de Staat moest wachten met de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf totdat het gerechtshof zich hierover had uitgesproken. De vordering van [eiser] werd toegewezen, en de Staat werd veroordeeld in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing benadrukt dat het recht op hoger beroep en de omstandigheden waaronder afstand van dat recht is gedaan, zorgvuldig moeten worden gewogen. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van verdachten in vergelijkbare situaties, waarbij de mogelijkheid van hoger beroep en de gevolgen van het doen van afstand daarvan centraal staan.