ECLI:NL:RBDHA:2019:5054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis van echtgenote uit Syrië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel 'nareis'. Eiseres, een Syrische vrouw, had een aanvraag ingediend om naar Nederland te komen om bij haar echtgenoot, referent, te wonen. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verweerder niet aannemelijk achtte dat er sprake was van een rechtsgeldig huwelijk tussen eiseres en referent. Verweerder concludeerde dat het huwelijk een schijnhuwelijk was, gebaseerd op verschillende documenten en verklaringen die niet als geloofwaardig werden beschouwd.

Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat zij wel degelijk een huwelijksrelatie met referent had en dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres in overweging genomen, waaronder de bekrachtiging van het huwelijk door een shariarechtbank en de inschrijving in de Syrische burgerlijke stand. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet kon standhouden, omdat er voldoende bewijs was voor de rechtsgeldigheid van het huwelijk.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en dient het betaalde griffierecht te worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 23 augustus 2017 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel ‘nareis’ afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. [A] is verschenen, referent. Tevens is H. Al-Saadoun verschenen als tolk. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1996 en de Syrische nationaliteit te hebben. Referent is op 8 augustus 2017 in het bezit gesteld van een asielvergunning voor bepaalde tijd. Met onderhavige aanvraag verzoekt hij overkomst van zijn gestelde echtgenote, eiseres.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat hij niet aannemelijk acht dat eiseres en referent een relatie hebben. Referent is naar Nederland gekomen met een op 24 oktober 2016 verstrekte mvv om gezinsleven te kunnen uitoefenen met zijn ouders, omdat gesteld werd dat hij tot hun gezin behoorde. Hiervoor had hij op 26 augustus 2016 een ongehuwdverklaring ondertekend. Door de ouders van referent was een uittreksel uit het bevolkingsregister overgelegd van 30 augustus 2016 waarin werd aangegeven dat referent ongehuwd was. Pas bij het aanvragen van een zelfstandige asielvergunning heeft referent aangegeven op 20 augustus 2015 met eiseres te zijn getrouwd. De huwelijksakte ontbreekt. Eiseres heeft een echt bevonden bekrachtiging van het huwelijk door een shariarechtbank van 4 juni 2017 overgelegd, maar deze is tardief opgesteld ten behoeve van deze mvv-aanvraag op basis van in 2017 door of namens familieleden afgelegde verklaringen. Ook staat hierin dat referent op 25 mei 2017 in Syrië was verschenen, terwijl referent op 1 mei 2017 al uit Syrië was vertrokken. Het uittreksel uit de Syrische burgerlijke stand van 26 juli 2017, waarin wordt aangegeven dat referent en eiseres gehuwd zijn, doet hier niet aan af. De situatie voorafgaand aan het vertrek van referent uit Syrië is immers bepalend. Verweerder acht ook niet geloofwaardig dat referent al een week na het gestelde huwelijk met eiseres zou hebben samengewoond zonder dat dit bij zijn ouders zou zijn opgevallen. Verweerder concludeert dat sprake is van een schijnhuwelijk.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij stelt een huwelijksrelatie met referent te hebben bewezen. Referent heeft zijn religieuze huwelijk van 20 augustus 2015 met eiseres pas durven te laten registreren bij de Syrische rechtbank toen hij Syrië verlaten had in 2017, omdat hij anders vreesde in militaire dienst te moeten. Dit verklaart waarom in het uittreksel van de Syrische burgerlijke stand van 30 augustus 2016 staat dat referent ongehuwd was, terwijl in het uittreksel van 26 juli 2017 staat dat referent en eiseres gehuwd zijn. Voor zover in de bekrachtiging staat dat referent in Syrië aanwezig was, berust dit op een fout in de vertaling van het document, hetgeen referent tijdens het eerste gehoor van zijn asielprocedure reeds heeft aangegeven. Dat de ouders van referent niet op de hoogte waren dat hun zoon niet bij hen maar bij eiseres woonde, komt omdat hij vaker buitenshuis sliep bij vrienden. Referent was bang voor de reactie van zijn ouders. Eiseres voert subsidiair aan dat in ieder geval sprake is van een partnerschap-relatie die gelijk te stellen is met een huwelijk. Referent zorgde in alle opzichten voor eiseres. Zij hadden een exclusieve relatie met wederzijdse verzorging en afhankelijkheid. Verweerder heeft er ten onrechte van afgezien referent in de bezwaarfase te horen. Ook is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen en ontbeert het een deugdelijke motivering.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit inhoudelijk heeft getoetst of sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen referent en eiseres. Aan verweerders standpunt in het verweerschrift dat eigenlijk niet inhoudelijk getoetst had hoeven worden, omdat referent door zijn keuze om middels een mvv zijn ouders na te reizen gekozen heeft enkel tot het kerngezin van zijn ouders te behoren, gaat de rechtbank dan ook voorbij.
5. Uit overweging 6 en 6.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3515, volgt dat de Afdeling uit het thematisch ambtsbericht documenten in Syrië van de minister van Buitenlandse Zaken van 9 oktober 2017 (hierna: het thematisch ambtsbericht) afleidt dat een in Syrië gesloten religieus huwelijk dat is voltrokken of bekrachtigd door een shariarechtbank, in Syrië in beginsel rechtsgeldig is en dat ingevolge artikel 10:31, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in beginsel moet worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid van het desbetreffende huwelijk vanaf de datum die de shariarechtbank heeft bepaald als officiële huwelijksdatum, omdat dat de datum is die volgens het thematisch ambtsbericht voor de Syrische autoriteiten geldt.
6. Hoewel inschrijving in de Syrische burgerlijke stand niet zonder meer vereist is voor de rechtsgeldigheid van een in Syrië gesloten religieus huwelijk (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1161) is het huwelijk in deze zaak blijkens het uittreksel van 26 juli 2017 ingeschreven in de Syrische burgerlijke stand.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat, nu eiseres en referent een echt bevonden bekrachtiging van hun huwelijk door een shariarechtbank hebben overgelegd, uitgegaan dient te worden van de rechtsgeldigheid van dit huwelijk. Dat deze bekrachtiging is gebaseerd op getuigenverklaringen, kan volgens het thematisch ambtsbericht in de praktijk naar verluidt ook voorkomen. Verweerders stelling dat van de bekrachtiging om deze reden geen rechtskracht uitgaat, volgt de rechtbank dan ook niet. Dat van de bekrachtiging niet uitgegaan zou kunnen worden omdat hierin staat dat referent op 25 mei 2017 in persoon aanwezig was bij de rechtbank in Syrië terwijl dit feitelijk niet mogelijk is, volgt de rechtbank evenmin. Eiseres kan namelijk gevolgd worden in haar stelling dat dit op een vertaalfout berust. Anders dan in de Nederlandse vertaling, staat in de Engelse vertaling wel dat zowel eiseres als referent vertegenwoordigd waren door een gemachtigde. Dit komt ook overeen met de handtekeningen die onderaan het document staan.
7.2
Dat referent zijn op 20 augustus 2015 gesloten religieuze huwelijk met eiseres bij zijn procedure om middels een mvv zijn ouders na te reizen heeft verzwegen omdat referent zijn dienstplicht niet had vervuld, doet aan de rechtsgeldigheid van dit huwelijk niet af. Dat ingevolge artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 bepalend is of een huwelijk rechtsgeldig is op het moment van binnenkomst van de desbetreffende referent in Nederland, neemt niet weg dat aan dat vereiste is voldaan indien een shariarechtbank het desbetreffende religieuze huwelijk dat vóór binnenkomst in Nederland van de desbetreffende referent in Syrië gesloten, na binnenkomst van die referent in Nederland heeft bekrachtigd en daarbij de officiële huwelijksdatum heeft bepaald op de datum van het religieuze huwelijk. Volgens het thematisch ambtsbericht is dat immers de officiële huwelijksdatum die voor de Syrische autoriteiten geldt, zodat ingevolge artikel 10:31, eerste lid, van het BW in beginsel moet worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid van het huwelijk vanaf die datum. Zie de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 11 april 2019.
8. Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit met de huidige motivering geen stand kan houden. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.