ECLI:NL:RBDHA:2019:503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 868
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om tegemoetkoming in reiskosten naar de Luitenant-Generaal Bestkazerne op basis van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar bij de Koninklijke Landmacht, en de Staatssecretaris van Defensie. Eiser verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van dagelijks reisverkeer naar de Luitenant-Generaal Bestkazerne, gebaseerd op het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD). De verweerder had de tegemoetkoming vastgesteld op € 268,80, maar eiser was van mening dat de reisafstand onjuist was berekend en dat hij recht had op een hogere tegemoetkoming. De rechtbank oordeelde dat de verweerder de reisafstand correct had berekend tot aan de hoofdpoort van de kazerne en niet tot aan het gebouw waar eiser werkzaam was. Eiser betoogde dat de kazerne niet met openbaar vervoer bereikbaar was, maar de rechtbank oordeelde dat de verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat de kazerne bereikbaar was door een van Rijkswege getroffen vervoersvoorziening. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/868

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], gemeente [gemeente], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Billiet-de Jonge),
en

de Staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.R.M. van Haren).

Procesverloop

Bij salarisspecificatie over de maand mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de eiser toekomende tegemoetkoming in de kosten van dagelijks reisverkeer vastgesteld op een bedrag van € 268,80.
Bij besluit van 21 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, [functie] bij de Koninklijke Landmacht en werkzaam op de [Kazerne] ([Kazerne]) te Vredepeel bij het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando (DGLC), heeft bezwaar gemaakt tegen de hem bij de salarisspecificatie over mei 2015 toegekende tegemoetkoming in de dagelijkse reiskosten. Deze tegemoetkoming is gebaseerd op een reisafstand woonadres [plaats] tot aan de hoofdpoort [Kazerne] van 66 kilometer en tabel E van Bijlage 1 bij de Verplaatsingskostenregeling defensie (VRD). Tabel E is van toepassing indien overwegend gebruik wordt gemaakt van eigen vervoer.
2. Eiser betoogt dat uitgegaan diende te worden van de reisafstand van zijn woonadres tot aan het gebouw op de [Kazerne] waarin hij werkzaam is. Dit betekent een extra afstand van 1,4 kilometer en per 8 september 2015 een extra afstand van 3 kilometer.
Eiser stelt verder dat verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule van artikel 31 van de Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD).
Verder stelt hij dat niet tabel E, maar tabel N toegepast had moeten worden. Tabel N is van toepassing indien aanspraak bestaat op een tegemoetkoming in de reiskosten naar niet per openbaar vervoer bereikbare plaatsen. Volgens eiser is de [Kazerne] ten onrechte niet aangemerkt als een niet per openbaar vervoer bereikbare plaats.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat volgens vaste jurisprudentie de reisafstand dient te worden gemeten tot aan de hoofdpoort van de kazerne en niet tot aan het gebouw op de kazerne waarin eiser werkzaam is. Verweerder stelt dat geen sprake is van een zo bijzondere situatie dat hij met gebruikmaking van de hardheidsclausule de reisafstand toch had moeten berekenen tot aan het gebouw waarin eiser werkzaam is.
Verweerder stelt dat het niet aanwijzen van de [Kazerne] als een plaats die niet met het openbaar vervoer is te bereiken is aan te merken als een besluit van algemene strekking en dat aan dit besluit niet zodanig ernstige fouten kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor het besluit om eisers tegemoetkoming in de kosten van dagelijks reizen te baseren op tabel E van de bijlage 1 bij de VRD.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke bepalingen uit het VKBD en de VRD verwijst de rechtbank naar de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Berekening afstand woon-werkverkeer
4.2.
Het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte niet is uitgegaan van de werkelijke plaats van tewerkstelling, namelijk het gebouw gelegen op 1,3 kilometer, later 3 kilometer, afstand van de hoofdpoort van de [Kazerne] slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder uitgaan van de hoofdpoort. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 november 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3462) waarin deze jurisprudentie recentelijk nogmaals is bevestigd. Eiser heeft geen argumenten aangevoerd die tot een ander inzicht leiden.
Hardheidsclausule
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich ten aanzien van eiser niet zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat verweerder met toepassing van de hardheidsclausule aan eiser een hogere tegemoetkoming in de dagelijkse reiskosten had moeten toekennen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de argumenten die eiser heeft aangevoerd niet specifiek betrekking hebben op de situatie van eiser, maar op alle medewerkers op de [Kazerne], voor zover zij althans werkzaam zijn in een gebouw gelegen op enige afstand van de hoofdpoort van de [Kazerne]. Dit zou immers betekenen dat al deze medewerkers op basis van de hardheidsclausule in aanmerking gebracht zouden moeten worden voor een hogere tegemoetkoming in de kosten van dagelijks reizen, hetgeen afbreuk doet aan de strekking van de hardheidsclausule om in individuele gevallen op grond van bijzondere omstandigheden af te wijken van de regelgeving. Bovendien stelt de rechtbank vast dat het berekenen van de reisafstand tot aan het aan het gebouw op de [Kazerne] waarin eiser werkt leidt tot een zodanig geringe toename van de tegemoetkoming, dat het achterwege blijven daarvan niet valt te kwalificeren als een onbillijkheid van overwegende aard.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de omstandigheid dat in het verleden op basis van niet meer toepasselijke regelgeving (namelijk de OBA/GGW/BE II) de tegemoetkoming in de dagelijkse reiskosten op een andere wijze was geregeld, niet een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigt.
Evenmin is stelling van eiser dat hij voor het vervoer binnen de [Kazerne] afhankelijk is van eigen vervoer – hetgeen verweerder overigens betwist – aan te merken als een voor eiser geldende bijzondere omstandigheid. Dit geldt in gelijk mate voor alle medewerkers van de [Kazerne].
Eiser heeft – op zichzelf terecht – aangevoerd dat het VKBD de strekking heeft te voorzien in tegemoetkomingen in verhuiskosten en woon-werkverkeer voor zover dit een relatie heeft met het vervullen van een functie binnen Defensie. Echter voor zover eiser hieruit afleidt dat verweerder met toepassing van de hardheidsclausule een vergoeding zou moeten verstrekking op basis van de reisafstand berekend tot aan het gebouw op de [Kazerne] waar eiser werkzaam is, kan de rechtbank eiser hierin niet volgen, reeds omdat de toelichting spreekt van ‘tegemoetkomingen’ en niet van ‘volledige vergoeding’.
Tot slot is ook de opmerking van eiser dat de onderhavige kwestie onderwerp van discussie is binnen Defensie en het Georganiseerd Overleg, geen bijzondere omstandigheid die dient te leiden tot toepassing van de hardheidsclausule.
Bereikbaarheid [Kazerne] per openbaar vervoer
4.4.1.
Niet in geschil is dat de [Kazerne] niet bereikbaar is met het reguliere openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte voor streekvervoer is gelegen op 6 kilometer afstand (dorpskern [dorpskern]). Het NS station Venray is gelegen op 9,5 kilometer afstand. Het NS station Deurne ligt op 15,5 kilometer afstand.
Eiser betwist het standpunt van verweerder dat de van Rijkswege (het ministerie van Defensie) getroffen vervoersvoorziening maakt dat de [Kazerne] niet valt aan te merken als ‘niet per openbaar vervoer bereikbaar’. Eiser stelt dat uit de door hem overgelegde verklaringen blijkt dat deze vervoersvoorziening niet consistent functioneert en dus niet betrouwbaar is. Volgens eiser betekent dit dat de [Kazerne] niet voldoende bereikbaar is per openbaar vervoer. Nu dit van Rijkswege georganiseerde vervoer niet dagelijks rijdt is het niet redelijk en billijk de [Kazerne] aan te merken als per openbaar vervoer bereikbaar. Dat eiser niet per openbaar vervoer reist is gelegen in het feit dat hij het van Rijkswege georganiseerde vervoer niet kan vertrouwen en ook het op de [Kazerne] zelf geregelde vervoer (tussen de gebouwen) niet kan vertrouwen.
Eiser stelt dat het laatste officiële document waarin staat dat de Peel (thans [Kazerne]) voor KL-militairen is aangemerkt als niet per openbaar vervoer bereikbaar door verweerder niet is herroepen.
Gelet daarop is eiser van mening dat aan de inhoud of wijze van totstandkoming van genoemde aanwijzing zodanig ernstige fouten kleven, dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor het daarop gebaseerde bestreden besluit.
4.4.2.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat verweerder de [Kazerne] niet heeft aangewezen als ‘niet met het openbaar vervoer bereikbaar’ omdat van Rijkswege een vervoersvoorziening is getroffen. Deze vervoersvoorziening houdt in dat de [Kazerne] bereikbaar is door middel van een personenbusje dat elke werkdag om 7.30 vanaf NS station Venray vertrekt en ’s middags via een rondje in de basis terug rijdt naar het station Venray om 16.45 uur. Daarnaast is er op afroep een bel(taxi)dienst beschikbaar vanaf station Deurne.
Uit de omstandigheid dat het van Rijkswege georganiseerde vervoer naar en van de [Kazerne] niet consistent is, althans volgens eiser en enige van de door hem overgelegde verklaringen, volgt niet dat verweerder gehouden was de [Kazerne] aan te wijzen als niet met het openbaar vervoer bereikbaar. De rechtbank acht aannemelijk dat, zoals in de stukken naar voren komt, de beperkte frequentie van de inzet van het busje (een maal per dag heen en terug naar de [Kazerne]) te maken heeft met de beperkte mate waarin van het busje gebruikt wordt gemaakt. Voorts volgt de rechtbank verweerder in zijn betoog dat de incidentele uitval van het busje niet betekent dat er geen sprake is van van Rijkswege ingezet vervoer. Immers ook het reguliere openbaar vervoer kan te maken krijgen met incidentele uitval. Eventueel aan te brengen verbeteringen aan de vervoersvoorziening op de [Kazerne] staan los van de vraag of aan het niet aanwijzen van de [Kazerne] als niet met het openbaar bereikbaar. Verweerder mocht dan ook aanwijzing van de [Kazerne] als niet met het openbaar vervoer bereikbaar achterwege laten.
4.4.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de brief van 5 november 2010 van de plaatsvervangend hoofddirecteur personeel, namens de minister van Defensie, slechts een voorstel bevat om als tijdelijke voorziening ten aanzien van de medewerkers van het Commando Luchtdoelartillerie (COLUA) de [Kazerne] aan te merken als niet per openbaar vervoer bereikbaar. Dat dit voorstel is omgezet in een besluit tot aanwijzing is niet gebleken. Voor verweerder bestond dan ook geen aanleiding om deze brief te herroepen, nog daargelaten dat de in die brief geschetste situatie is gewijzigd.
4.4.4.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de aanwijzing van locaties als niet per openbaar vervoer bereikbaar beleid mag hanteren dat destijds in de nota van 23 september 1994 is vastgelegd ten aanzien van het Verplaatsingskostenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (b.a.d.), ook al omdat ten aanzien van de tegemoetkoming in de dagelijkse reiskosten het onderscheid tussen militaire en burgerlijke ambtenaren bij Defensie niet meer wordt gemaakt. Voor zover het Verplaatsingskostenbesluit b.a.d. niet rechtstreeks betrekking zou hebben op militairen is verweerder niet verplicht afzonderlijk beleid ten aanzien van militaire ambtenaren vast te stellen, maar mag hij het beleid ten aanzien van burgerlijke ambtenaren als vaste gedragslijn ook hanteren ten opzichte van militaire ambtenaren.
4.5.
Het beroep is ongegrond.
4.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE – SGR 18-2466
Verplaatsingskostenbesluit defensie (VKBD).
Artikel 1
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
afstand:
a. (…);
b. bij gebruik van ander vervoer dan openbaar vervoer:
het aantal kilometers gemeten langs de gebruikelijke openbare weg te bepalen aan de hand van een bij ministeriële regeling vastgestelde routeplanner, met dien verstande dat bij meer dan één plaats van tewerkstelling die zich niet binnen één complex of terrein bevinden de grootste afstand geldt;
plaats van tewerkstelling:
de gebruikelijke ingang van het gebouw, gebouwencomplex, terrein of vaartuig waar de defensieambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht, dan wel indien de uitoefening van het ambt zich uitstrekt over een bepaald gebied, een door het bevoegd gezag aangewezen plaats.
Artikel 19
1. De defensieambtenaar heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen over de afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, indien de te reizen afstand meer dan 10 kilometer bedraagt, hij dagelijks reist, en indien hij militair is tevens een eigen huishouding voert.
2. (…).
Artikel 31
De Minister kan van de artikelen 2 tot en met 29 afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van dat deze regelgeving beoogd te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Verplaatsingskostenregeling defensie (VRD)
Artikel 13
(…)
3. Voor de defensieambtenaar die overwegend gebruik maakt van eigen vervoer is de tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen tussen de woning of de plaats van legering en de plaats van tewerkstelling – afhankelijk van de afstand – per kalendermaand gelijk aan de in bijlage 1, Tabel E, genoemde bedragen.
Artikel 14
1. Voor de defensieambtenaar, wiens plaats van tewerkstelling door de Minister is aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet per openbaar vervoer is te bereiken, is, in afwijking van artikel 13 de tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling gelijk aan de in bijlage 1, Tabel N opgenomen bedragen.
(…).