ECLI:NL:RBDHA:2019:4832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
NL19.5184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Georgische nationaliteit niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Georgische nationaliteit. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 16 januari 2019 was afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de rechtbank oordeelde dat Georgië een veilig land van herkomst is. Op 5 februari 2019 diende de eiser opnieuw een asielaanvraag in, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 4 april 2019, waar de eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De eiser voerde aan dat hij in hongerstaking was en dat zijn medische situatie niet goed was beoordeeld door de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde echter dat de medische situatie van de eiser voldoende was onderzocht en dat hij in staat was om te worden gehoord.

Daarnaast stelde de eiser dat er nieuwe elementen waren die niet eerder waren aangevoerd, zoals intimidatie door de Georgische maffia. De rechtbank oordeelde dat deze gebeurtenissen zich tijdens de eerste asielprocedure hadden voorgedaan en dat de eiser deze toen had moeten melden. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag konden onderbouwen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van de eiser is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5184

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 6 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL19.5185), op de zitting van 4 april 2019 besproken. Aanwezig waren eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Als tolk is verschenen L. Totosashvili.

Overwegingen

1. Eiser is van Georgische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 16 januari 2019 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder gelooft het asielrelaas van eiser, maar vindt dat Georgië een veilig land van herkomst is en niet aannemelijk is gemaakt dat Georgië voor eiser niet veilig is. Dat besluit staat in rechte vast.
2. Op 5 februari 2019 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag heeft geleid tot het nu bestreden besluit. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen (nova) ten grondslag heeft gelegd of waarin nova aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
3. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759). Nieuwe elementen of bevindingen (nova) zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
4. Allereerst voert eiser in beroep aan dat hij in hongerstaking is en af en toe weigert vocht in te nemen. Verweerder heeft verzuimd om eisers medische situatie te beoordelen en daarmee ten onrechte niet onderzocht of eiser wel in staat was om een verklaring af te leggen.
5. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. De FMMU [1] heeft eiser op 15 en 17 februari 2019 onderzocht en geconcludeerd dat eiser kan worden gehoord. In het rapport zijn wel beperkingen gesignaleerd (dat eiser emotioneel kan raken en dat hij een vermoeide indruk maakt) en dat zo nodig pauzes moeten worden ingelast tijdens het gehoor. Uit het rapport van gehoor opvolgende aanvraag kan evenmin worden afgeleid dat eiser niet in staat was om te worden gehoord. Bij aanvang van het gehoor is de medische situatie van eiser besproken. Eiser heeft toen gezegd dat hij zich lichamelijk en geestelijk in orde voelde en dat het gesprek doorgang kon vinden [2] . Eiser heeft de gelegenheid gekregen om een schriftelijke verklaring voor te lezen. Aan het eind van het gehoor heeft eiser verklaard dat hij tevreden was over de wijze waarop het gehoor heeft plaatsgevonden [3] . De conclusie is dat verweerder het rapport van gehoor opvolgende aanvraag ten grondslag mocht leggen aan het bestreden besluit.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat er geen nova zijn aangevoerd. Eiser wijst erop dat hij ook in Nederland lastig gevallen wordt door lieden van de Georgische maffia omdat hij fondsen voor gevangenen zou hebben
verduisterd. Uit angst voor deze lieden is eiser na het eerdere afwijzende besluit met onbekende bestemming vertrokken, aldus eiser.
7. Ook dit standpunt volgt de rechtbank niet. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat het gaat om intimidatie die heeft plaatsgevonden gedurende zijn verblijf in Ter Apel tijdens zijn eerste asielprocedure. Dit is volgens eiser een bevestiging dat hij bij terugkeer in Georgië ernstige problemen heeft te vrezen. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat deze gestelde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden ten tijde van de behandeling van eisers eerste asielaanvraag en dat eiser daarvan toen melding had kunnen en moeten maken. Reeds daarom kunnen deze gestelde feiten en omstandigheden niet als nova worden aangemerkt. Ter zitting heeft verweerder bovendien terecht aangevuld dat de gestelde gebeurtenissen niet concreet zijn beschreven.
8. Eiser heeft aangevoerd dat zich bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw voordoen. Als dergelijke bijzondere omstandigheden zich voordoen, toetst de rechter het bestreden besluit ook al is geen sprake van nieuwe elementen of bevindingen alsof het een eerste afwijzing is.
9. In wat eiser stelt zijn geen bijzondere omstandigheden te vinden die vereist zijn voor een succesvol beroep op deze toets. Dat het ten tijde van de eerste asielprocedure aangevoerde asielrelaas geloofwaardig is bevonden, leidt niet tot een ander oordeel. In het eerdere afwijzend besluit is immers bepaald dat deze feiten niet tot de conclusie leiden dat Georgië voor eiser geen veilig land van herkomst is. Eiser kan de bescherming van de Georgische autoriteiten vragen als dat nodig is. Dat besluit staat in rechte vast. Van een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM [4] als eiser wordt teruggezonden naar zijn land van herkomst, is dan ook niet gebleken.
10. De slotsom is dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw, die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag.
11. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht
2.Rapport gehoor opvolgende aanvraag van 20 februari 2019, pagina 3
3.Rapport gehoor opvolgende aanvraag van 20 februari 2019, pagina 16
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.