Overwegingen
1. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft op 20 maart 2018 asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluit van 20 augustus 2018 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit staat in rechte vast. Eiser heeft op 9 oktober 2018 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag van eiser in de nationale procedure behandeld omdat eiser niet tijdig was overgedragen aan Italië.
2. Eiser heeft aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 1997 zijn militaire dienstplicht heeft voltooid. In 1998 werd hij opnieuw opgeroepen en heeft hij in het leger gediend totdat hij in augustus 2003 illegaal zijn land heeft verlaten. Eiser heeft daarna (legaal) in Italië verbleven. In 2016 is eiser legaal Eritrea ingereisd om zijn zieke moeder te bezoeken. Eiser werd vervolgens thuis ontvoerd door twee mannen in uniform. Na betaling van losgeld werd eiser vrijgelaten en thuis afgezet. Eiser werd aangezegd dat hij Eritrea moest verlaten en dat er documenten voor hem op het vliegveld lagen, met een vliegticket naar Uganda. In Uganda heeft eiser de vriendin ontmoet die zijn ouders voor hem hadden uitgekozen. Vervolgens is eiser teruggekeerd naar Italië. In 2017/18 heeft hij in Uganda acht maanden samengewoond met zijn vriendin en hun kind. In maart 2018 is eiser teruggekeerd naar Italië en een paar weken later is eiser naar Nederland vertrokken. Eiser vreest bij terugkeer naar zijn land van herkomst gearresteerd en vermoord te worden omdat hij gedeserteerd is.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de opvolgende asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw. Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk. Eisers verklaringen over zijn militaire dienstplicht van juli 1995 tot 1997 acht verweerder geloofwaardig. Eiser heeft de gestelde herhaalde oproep voor militaire dienstplicht vanaf 1998 echter niet aannemelijk gemaakt. Die periode staat immers niet vermeld op zijn militaire kaart. Bovendien valt niet in te zien waarom eisers militaire pas en zijn identiteitskaart niet zouden zijn ingenomen als eiser opnieuw dienstplichtig zou zijn geweest. Verweerder acht eisers gestelde illegale uitreis evenmin geloofwaardig omdat hij wisselend verklaard heeft over het jaar van zijn uitreis (2003 dan wel 2004). Daarbij komt dat eiser in de eerdere asielprocedure in Nederland zijn paspoort heeft achtergehouden en verzwegen heeft dat hij in Italië in het bezit is van een permanente verblijfsvergunning. Dat eiser bij zijn uitreis in 2003 of 2004 niet in het bezit zou zijn geweest van de benodigde documenten en derhalve niet legaal is uitgereisd, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Eisers gestelde ontvoering en opsluiting in Eritrea in 2016 acht verweerder evenmin geloofwaardig vanwege eisers tegenstrijdige en summiere verklaringen hierover. Verder heeft eiser verklaard dat hij vanuit Italië in 2016 vrijwillig is teruggekeerd naar Eritrea en per vliegtuig zowel legaal is in- als uitgereisd. Dat eiser bij terugkeer te vrezen zou hebben voor vervolging, volgt verweerder dan ook niet.
4. Eiser is van mening dat verweerder zijn relaas ten onrechte deels als ongeloofwaardig heeft aangemerkt. Op wat eiser daarover in beroep heeft aangevoerd zal hierna worden ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat
de gestelde tweede militaire dienstperiode van 1998 tot 2003 niet aannemelijk is gemaakt. De tweede dienstperiode staat inderdaad niet vermeld op eisers militaire kaart. Daarbij komt dat in het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea van juni 2018 (hierna: ambtsbericht) staat dat zij die in militaire dienst gaan, hun nationale identiteitskaart moeten inleveren en ‘
travel permits’ krijgen om zich te kunnen identificeren. Pas bij ontslag uit militaire dienst of bij toewijzing van een burgerfunctie ontvangt men de identiteitskaart retour. Niet valt in te zien waarom eisers militaire pas en zijn identiteitskaart niet zouden zijn ingenomen als eiser opnieuw in militaire dienst had gemoeten. Eiser heeft aangevoerd dat het ambtsbericht ziet op een recentere periode dan de periode van eisers gestelde tweede dienstplicht. Verweerder heeft daartegen ingebracht dat niet te verwachten is dat de gang van zaken bij het inleveren van pasjes voorafgaande aan het in dienst gaan destijds minder streng was dan de periode waarop het ambtsbericht ziet, te weten januari 2017 tot en met mei 2018. Eiser heeft dat niet weersproken.
6. Eiser heeft het standpunt van verweerder bestreden dat de gestelde illegale uitreis uit Eritrea ongeloofwaardig is. De rechtbank overweegt allereerst, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 maart 2019, en anders dan eiser stelt, dat het aan eiser is om zijn gestelde illegale uitreis uit Eritrea aannemelijk te maken. Omdat het onmogelijk is om een illegale uitreis met documenten te bewijzen, komt doorslaggevend gewicht toe aan de geloofwaardigheid van eisers (overige) verklaringen. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft verweerder niet ten onrechte de gestelde tweede militaire dienstperiode van eiser ongeloofwaardig geacht.
7. Het is dus aan eiser om zijn illegale uitreis aannemelijk te maken. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat eiser wisselend heeft verklaard over het tijdstip van zijn uitreis uit Eritrea. In de vorige asielprocedure heeft eiser verklaard in 2004 vertrokken te zijn, terwijl eiser in deze procedure heeft gesteld in augustus 2003 uitgereisd te zijn. Verder is niet in geschil dat eiser zijn eerste militaire dienstplicht van 1995 tot en met 1997 heeft vervuld. Uit het ambtsbericht blijkt dat het relatief moeilijk is om het land op legale wijze te verlaten en dat een uitreisvisum nodig is. Om het benodigde uitreisvisum te verkrijgen moet aangetoond kunnen worden dat men de dienstplicht heeft vervuld of hiervan is vrijgesteld. Eiser heeft echter als bewijs van afronding van zijn militaire dienstplicht een militaire pas ontvangen, die door verweerder echt is bevonden. Eiser voldeed daarmee aan de voorwaarde voor het verkrijgen van een uitreisvisum. Het is dan ook niet onaannemelijk dat eiser toestemming van de autoriteiten heeft gekregen voor zijn vertrek uit Eritrea. Verder acht de rechtbank van belang dat niet weersproken is dat eiser in zijn eerdere asielprocedure in Nederland zijn paspoort heeft achtergehouden en dat hij toen niet verteld heeft dat hij in Italië in het bezit is van een permanente verblijfsvergunning.
8. De slotsom is dat verweerder er niet ten onrechte van uitgegaan is dat niet geloofwaardig is dat eiser bij zijn uitreis in 2003 of 2004 niet in het bezit is geweest van de benodigde documenten en dat hij niet legaal is uitgereisd.
9. Verweerder heeft eveneens niet ten onrechte de gestelde ontvoering in 2016 niet geloofwaardig geacht vanwege eisers vage en tegenstrijdige verklaringen over dit onderwerp. Zo heeft eiser wisselend verklaard over de locatie van waaruit hij ontvoerd werd (het huis van zijn broer, dan wel zijn ouderlijk huis). Verder kon hij de ontvoerders slechts zeer summier omschrijven. Ook wist hij niet hoe de betaling van het losgeld in zijn werk was gegaan hoewel hij dit bij zijn broer, die dit geregeld heeft, had kunnen navragen. Ook is het bevreemdend dat eiser al zijn reis- en identiteitsdocumenten terugkreeg, dat hem daarbij een gratis ticket naar Uganda werd geschonken door zijn ontvoerders en dat eiser vervolgens legaal kon uitreizen. Dat hadden de ontvoerders niet hoeven doen: zij hadden het losgeld immers al ontvangen. Eveneens bevreemdend is dat eiser in Uganda vervolgens toevallig het meisje zou ontmoeten, dat zijn ouders voor hem uitgekozen hadden om mee te trouwen.
10. Tenslotte heeft eiser aangevoerd dat zijn asielaanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag reeds op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen. Eiser heeft immers relevante informatie achtergehouden, zoals zijn Eritrese paspoort en het gegeven dat hij in Italië al internationale bescherming genoot. Aan de beoordeling van de vraag of het bestreden besluit tevens terecht is gebaseerd op artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw komt de rechtbank niet toe.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.