ECLI:NL:RBDHA:2019:4784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
NL19.9946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2019 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die op 30 maart 2019 was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser, van Sri Lankaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat eiser op dat moment geen rechtmatig verblijf had op basis van zijn aanvraag om toetsing aan het Unierecht. De rechtbank overweegt dat het enkel indienen van een aanvraag om toetsing aan het Unierecht geen rechtmatig verblijf oplevert. Eiser kan zich niet beroepen op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) omdat zijn zoon nog niet de Nederlandse nationaliteit bezit en dus geen Unieburger is. De rechtbank concludeert dat de voortduring van de bewaring niet onrechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. drs. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.9946

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedag] 1983, van Sri Lankaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Boon).

Procesverloop

Verweerder heeft op 30 maart 2019 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 1 mei 2019 een voortgangsrapportage overgelegd. Op 2 mei 2019 heeft eiser hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder daar op 6 mei 2019 weer op gereageerd.
De rechtbank heeft daarop het vooronderzoek gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het onderzoek is op 6 mei 2019 gesloten.

Overwegingen

1. Gelet op de inhoud van het dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen.
2. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 12 april 2019 (in de zaak NL19.7495) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 12 april 2019 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat hij op 21 april 2019 heeft verzocht om toetsing aan het gemeenschapsrecht en dat hij op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf heeft. Hij kan dan ook niet in vreemdelingenbewaring worden gehouden. Volgens eiser is de maatregel van bewaring vanaf de ontvangst van de aanvraag onrechtmatig. In de aanvraag, die eiser heeft bijgevoegd, staat dat hij verblijf wenst bij zijn zoon [naam] die een verzoek om naturalisatie heeft ingediend. Eiser heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 (C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354).
5. De rechtbank overweegt allereerst, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 mei 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM5541), dat de rechter in vreemdelingenzaken in het kader van de beoordeling van de bewaring zelfstandig dient te beoordelen of aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan is voldaan. De afgifte van een verblijfsdocument als bewijs van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan is namelijk geen constitutief besluit maar een declaratoire handeling.
6. Verder overweegt de rechtbank dat het enkel indienen van een aanvraag om toetsing aan het Unierecht ter verkrijging van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 geen rechtmatig verblijf oplevert. Daarvoor bestaat geen wettelijke grondslag. De ingediende aanvraag strekt weliswaar tot vaststelling van een verblijfsrecht op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000, maar de aanvraag zelf levert nog geen rechtmatig verblijf op als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, g of h, van de Vw 2000. Er zal dan ook op grond van de bij de aanvraag aangevoerde feiten en omstandigheden eerst getoetst moeten worden of aan de voorwaarden wordt voldaan voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van de VWEU.
7. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het VWEU zich verzet tegen de weigering van verblijf aan familieleden van een burger van de Unie als de weigering tot gevolg heeft dat de burger van de Unie het effectieve genot van de voornaamste aan zijn status ontleende rechten wordt ontzegd. Verder volgt uit het arrest Chavez-Vilchez dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen, gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
8. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in zijn reactie erop heeft gewezen dat op het verzoek om (mede)naturalisatie van de zoon van eiser nog niet is beslist zodat hij nog niet de Nederlandse nationaliteit bezit en dus ook nog geen Unieburger is. Reeds hierom kan eiser (nog) geen geslaagd beroep doen op artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez. Dat wel aan alle voorwaarden zou zijn voldaan, maakt het voorgaande niet anders. Het feit blijft dat de zoon van eiser op dit moment nog niet de Nederlandse nationaliteit heeft en dus ook nog geen Unieburger is zodat eiser logischerwijs ook niet kan worden aangemerkt als een familielid van een burger van de Unie. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat eiser, zoals verweerder in zijn reactie terecht heeft gezegd, op dit moment rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, omdat hij op 1 april 2019 een asielaanvraag heeft ingediend waarop nog niet definitief is beslist. De door eiser ingediende aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht levert geen rechtmatig verblijf op en al zou eiser rechtmatig verblijf hebben als gemeenschapsonderdaan, dan betekent dat nog niet dat hij niet langer op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 in vreemdelingenbewaring mag worden gehouden. Bij de beoordeling van de vraag of een vreemdeling op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring kan worden gesteld is namelijk bepalend of op de vreemdeling de Dublinverordening van toepassing is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2018:919). Ook al zou eiser dus rechtmatig verblijf hebben als gemeenschapsonderdaan, dan betekent dat nog niet dat de Dublinverordening niet langer op hem van toepassing is. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat in het voornemen van 22 april 2019, waarin verweerder heeft aangegeven voornemens te zijn om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling ervan, ook de omstandigheid dat eisers vrouw en kind in Nederland wonen, is betrokken.
9. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat voortduring van de bewaring niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Voor zover de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring aan het ambtshalve oordeel van de rechtbank is onderworpen, ziet de rechtbank evenmin grond om de bewaring onrechtmatig te achten.
10. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om schadevergoeding afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.S. Abbing, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 6 mei 2019.

griffierrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.