ECLI:NL:RBDHA:2019:4784
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vervolgberoep bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2019 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die op 30 maart 2019 was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser, van Sri Lankaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat eiser op dat moment geen rechtmatig verblijf had op basis van zijn aanvraag om toetsing aan het Unierecht. De rechtbank overweegt dat het enkel indienen van een aanvraag om toetsing aan het Unierecht geen rechtmatig verblijf oplevert. Eiser kan zich niet beroepen op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) omdat zijn zoon nog niet de Nederlandse nationaliteit bezit en dus geen Unieburger is. De rechtbank concludeert dat de voortduring van de bewaring niet onrechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. drs. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier.