In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Nigeriaanse vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij in Frankrijk aangifte heeft gedaan van mensenhandel en dat dit invloed zou moeten hebben op de verantwoordelijkheid van Italië.
Tijdens de zitting op 12 april 2019 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en verweerder gehoord. Eiseres stelt dat de Franse autoriteiten haar een verblijfsvergunning hadden moeten verlenen, waardoor Italië niet verantwoordelijk zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat uit het Eurodac-systeem blijkt dat eiseres eerder in Italië asiel heeft aangevraagd en dat Italië een terugnameverzoek heeft geaccordeerd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de verantwoordelijkheid niet bij Italië kan rusten.
Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen reguliere verblijfsvergunning heeft verleend op basis van haar aangifte van mensenhandel. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat in procedures onder de Dublinverordening niet kan worden beoordeeld of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.