ECLI:NL:RBDHA:2019:4664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
NL19.6638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Nigeriaanse vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij in Frankrijk aangifte heeft gedaan van mensenhandel en dat dit invloed zou moeten hebben op de verantwoordelijkheid van Italië.

Tijdens de zitting op 12 april 2019 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en verweerder gehoord. Eiseres stelt dat de Franse autoriteiten haar een verblijfsvergunning hadden moeten verlenen, waardoor Italië niet verantwoordelijk zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat uit het Eurodac-systeem blijkt dat eiseres eerder in Italië asiel heeft aangevraagd en dat Italië een terugnameverzoek heeft geaccordeerd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de verantwoordelijkheid niet bij Italië kan rusten.

Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen reguliere verblijfsvergunning heeft verleend op basis van haar aangifte van mensenhandel. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat in procedures onder de Dublinverordening niet kan worden beoordeeld of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.6638

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

mede namens haar minderjarige kind
[naam 2]
(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. van der Lubbe).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.6639, plaatsgevonden op 12 april 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder haar asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eiseres eerder in Italië asiel heeft aangevraagd. De autoriteiten van Italië hebben een terugnameverzoek ten aanzien van eiseres geaccordeerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of aan haar door de Franse autoriteiten een verblijfsvergunning is verstrekt vanwege het doen van aangifte van mensenhandel aldaar, zodat de verantwoordelijkheid op grond van artikel 19, eerste lid, van de Dublinverordening niet bij Italië kan rusten.
5. De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. Uit het Eurodac-systeem is niet gebleken dat aan eiseres een verblijfsvergunning is verstrekt door de Franse autoriteiten, maar slechts dat eiseres eerder in Frankrijk asiel heeft aangevraagd. De autoriteiten van Italië hebben geen aanleiding gezien om de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van eiseres bij Frankrijk neer te leggen, nu zij het terugnameverzoek hebben geaccordeerd. Het ligt op de weg van eiseres om in weerwil hiervan aannemelijk te maken dat de autoriteiten van Italië toch niet verantwoordelijk zouden zijn, maar daarin is zij niet geslaagd.
6. Verder voert eiseres aan dat verweerder aan haar ten onrechte niet ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning heeft verleend zoals bedoeld in B8/3 Vreemdelingencirculaire 2000. Daarbij wijst zij erop dat zij in Frankrijk aangifte heeft gedaan van mensenhandel en dat het niet aan haar is toe te rekenen dat zij in Nederland door de politie niet in staat zou worden gesteld om opnieuw aangifte te doen omdat rechtsmacht zou ontbreken.
7. Ook in deze stelling kan eiseres niet worden gevolgd. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4297), kan namelijk in een procedure waarin de Dublinverordening van toepassing is niet worden toegekomen aan de vraag of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel.
8. De rechtbank volgt eiseres evenmin in de stelling dat uit het beleid van verweerder het tegendeel zou blijken, nu zij dit slechts onderbouwt door te verwijzen naar een website en een evaluatierapport.
9. Ook voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte de behandeling van haar asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij wijst zij erop dat zij in Italië te vrezen heeft voor een mensensmokkelaar. Ook wijst eiseres erop dat de situatie voor asielzoekers in Italië gebrekkig is. Zij voert aan dat verweerder op grond van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 inzake Tarakhel (zaaknummer 29217/12, www.hudoc.echr.coe.int) aanvullende garanties had moeten verkrijgen, nu zij als verzorgende van een minderjarig kind een kwetsbare asielzoeker is.
10. De Afdeling heeft, onder meer in haar uitspraak van 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:653), opnieuw geoordeeld dat ten aanzien van Italië dient te worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ervan uit dient te worden gegaan dat eiseres adequaat zal worden opgevangen door de Italiaanse autoriteiten, en dat zij indien nodig van hen bescherming kan krijgen. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat niet langer onduidelijk is of bij gezinnen met minderjarige kinderen de gezinseenheid wel wordt bewaard, onder verwijzing naar de
circular lettervan de Italiaanse autoriteiten van 8 januari 2019. Gelet daarop, en gelet op de verplichting van verweerder op grond van artikel 31, eerste lid, van de Dublinverordening om bij overdracht aan de autoriteiten van Italië kenbaar te maken dat eiseres wordt vergezeld van een minderjarige, kan dan ook van de noodzaak aan aanvullende garanties geen sprake zijn. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 december 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:14650) kan haar niet baten, omdat deze dateert van vóór de uitspraak van de Afdeling en de
circularletter.
11. Ten slotte verzoekt eiseres de rechtbank nog om deze zaak aan te houden in afwachting van het meest recente rapport inzake Italië van ‘Asylum Information Database’ (AIDA). Bij gebrek aan enige concrete aanwijzing over de te verwachten inhoud daarvan, kan aan dit verzoek niet worden voldaan.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.