ECLI:NL:RBDHA:2018:14650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
NL18.17854 en NL18.17856
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van extra kwetsbare asielzoekers in het licht van de opvangomstandigheden in Italië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 december 2018, met zaaknummers NL18.17854 en NL18.17856, zijn de aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de orde. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de aanvragen niet in behandeling heeft genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Eiseressen, van Marokkaanse nationaliteit, stellen dat de opvangomstandigheden in Italië ontoereikend zijn, vooral voor extra kwetsbare asielzoekers zoals zijzelf, een alleenstaande moeder met minderjarige kinderen.

De rechtbank verwijst naar het Tarakhel-arrest van het EHRM, waarin is vastgesteld dat extra kwetsbare personen niet zonder aanvullende garanties aan Italië kunnen worden overgedragen. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet heeft aangetoond dat de opvangomstandigheden in Italië sinds het Tarakhel-arrest zijn verbeterd. De rechtbank oordeelt dat de situatie voor extra kwetsbare asielzoekers, met uitzondering van onbegeleide minderjarigen, terug is bij de omstandigheden die hebben geleid tot het Tarakhel-arrest. Daarom mag de verweerder eiseressen niet zonder nader onderzoek en zonder individuele garanties voor adequate opvang aan Italië overdragen.

De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseressen, vastgesteld op € 501,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afweging van de belangen van asielzoekers in het licht van de actuele opvangomstandigheden in andere EU-lidstaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.17854 en NL18.17856

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

mede namens haar minderjarige kinderen [jongmeerderjarige] en [jongmeerderjarige] ,
[eiseres], eiseressen
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluiten van 28 september 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2018. Eiseressen en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De beroepen en verzoeken om een voorlopige voorziening (met zaaknummers NL18.17855 en NL18.17857) zijn gevoegd behandeld met het beroep en verzoek met zaaknummers NL18.17455 en NL18.17456.
De rechtbank doet hierna op de beroepen van eiseressen afzonderlijk uitspraak.

Overwegingen

1. Eiseressen zijn van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit. Zij stellen te zijn geboren op
[geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum] . [jongmeerderjarige] en [jongmeerderjarige] zijn eveneens van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit en stellen te zijn geboren op [geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseressen voeren aan - samengevat - dat in Italië de leefomstandigheden waaraan zij zullen worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure ontoereikend zijn.
Zij wijzen ter onderbouwing hiervan op de gewijzigde politieke situatie in Italië, op de verslechtering van de omstandigheden voor asielzoekers in dat land en op het met ingang van 5 oktober 2018 in werking getreden decreet inzake immigratie en veiligheid
nr. 113/2018 van de Italiaanse regering. Daarin is onder meer bepaald dat opvang binnen de zogenaamde SPRAR-locaties alleen nog mag worden toegewezen aan degenen wier verzoek om internationale bescherming is ingewilligd of aan niet-begeleide minderjarigen. Eiseressen komen daar dus niet voor in aanmerking. Voorts stellen zij dat de oudste dochter in het gezin ([eiseres]) te kampen heeft met psychische klachten, die verweerder ten onrechte niet in de beoordeling heeft meegenomen.
3.1
Verweerder stelt zich - samengevat -op het standpunt dat hij ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij erkent dat de problemen in Italië thans aanleiding geven tot gesprekken in Europees verband. Als al sprake is van schending van de minimumnormen die voortvloeien uit de Europese richtlijnen die onderdeel zijn van het Gemeenschappelijk Europees Asiel Stelsel, dan neemt dit niet zodanige vormen aan als ten tijde van het M.S.S.-arrest (M.S.S. tegen België en Griekenland, nr. 30696/09, arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 januari 2011, www.hudoc.echr.coe.int) in Griekenland. De drempel van artikel 4 van het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt in Italië niet overschreden.
Verweerder is bekend met het decreet dat op 5 oktober 2018 in werking is getreden en met daarin opgenomen en andere, voorgenomen wijzigingen van de asielprocedure en aanverwante regelingen in Italië. Deze wijzigingen gaan volgens verweerder niet zover dat alle menselijke normen overboord gegooid worden. Het decreet kan nog worden gewijzigd of vervallen, als een meerderheid in het Italiaanse parlement zich ertegen verzet. Voorts is in het decreet niet bepaald dat aan gezinnen met minderjarige kinderen géén opvang meer zal worden geboden. Verweerder neemt aan dat er ook buiten de SPRAR-locaties geschikte opvangplaatsen voor hen zijn.
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van EU-lidstaten uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dus erop vertrouwen dat zo’n land de regels van het gemeenschappelijke Europese asielstelsel en andere internationale verplichtingen volledig nakomt. Dit is ten opzichte van Italië tot op zekere hoogte anders. Het EHRM heeft immers in het arrest van 4 november 2014 (Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217, www.hudoc.echr.coe.int) vastgesteld dat in Italië de opvang van asielzoekers zodanig tekortschiet, dat personen die - onder meer door hun hoge leeftijd, het leiden aan een ernstige ziekte, minderjarigheid of het hebben van de zorg voor minderjarigen - als extra kwetsbaar moeten worden aangemerkt niet zonder aanvullende garanties aan dat land kunnen worden overgedragen. Van zodanige extra kwetsbaarheid is bij eiseressen sprake, nu het hier een alleenstaande vrouw met haar drie minderjarige kinderen betreft.
5. Aan de aanvullende (individuele en op de situatie toegespitste) garanties die ingevolge het Tarakhel-arrest van de Italiaanse autoriteiten vóór de overdracht in het kader van de Dublinverordening moesten zijn verkregen, wilde de overdragende lidstaat zijn onderzoeksplicht niet verzaken en daardoor in strijd handelen met artikel 3 van het EVRM (en artikel 4 van het Handvest), zijn in latere jurisprudentie stapsgewijs minder eisen gesteld. Uiteindelijk is (blijkens onder meer de beslissingen van het EHRM van
3 november 2015, J.A. e.a. tegen Nederland, nr. 21459/14,
www.hudoc.echr.inten van 7 juni 2018, H. e.a. tegen Zwitserland, nr. 67981/16, www.hudoc.echr.coe.int) voldoende geacht dat de Italiaanse autoriteiten in het algemeen, bij circulaire aan de autoriteiten van de andere lidstaten, hebben verzekerd dat een aantal plaatsen voor opvang in de SPRAR-locaties werd bestemd voor extra-kwetsbare asielzoekers en dat zo nodig meer plaatsen beschikbaar zouden worden gemaakt.
6. Verweerder heeft niet gesteld dat de opvangomstandigheden in Italië voor Dublinclaimanten - zoals eiseressen - sinds het Tarakhel-arrest substantieel zijn verbeterd. Evenmin heeft verweerder gemotiveerd weersproken dat die omstandigheden zijn verslechterd. De rechtbank kan echter in het midden laten of die omstandigheden inderdaad, zoals eiseressen stellen, nog verder zijn verslechterd, omdat de situatie waarvan in het Tarakhel-arrest is uitgegaan al zo slecht was dat extra-kwetsbare personen niet zonder nader onderzoek en pas na het verkrijgen van aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten mochten worden overgedragen.
7. In zijn beslissing inzake H. e.a. tegen Zwitserland (overweging 22) heeft het EHRM onder meer overwogen: “The Court does not see any indication that the Italian authorities would fail to honour their assurance to accommodate the applicants in a SPRAR reception centre designed for families with minor children.”
Naar thans vaststaat, is het sinds 5 oktober 2018 - krachtens het eerder genoemde decreet - niet meer toegelaten gezinnen met minderjarige kinderen in voor hen ontworpen SPRAR opvangcentra te huisvesten. Dat die situatie misschien kan wijzigen als de meerderheid in het Italiaanse parlement zich verzet tegen de eigen regering, zoals verweerder heeft opgemerkt, is een onzekere gebeurtenis in de toekomst waarop de rechtbank haar oordeel niet zal baseren.
Het moet er dan ook voor worden gehouden dat ten aanzien van extra-kwetsbare asielzoekers, met uitzondering van onbegeleide minderjarigen, de situatie ten aanzien van overdracht aan Italië terug is bij die welke heeft geleid tot het Tarakhel-arrest. Verweerder mag eiseressen daarom niet zonder nader onderzoek en na het verkrijgen van individuele, op de situatie van eiseressen toegespitste garanties voor een adequate opvang aan Italië overdragen. Nu het bestreden besluit een overdracht zonder zulke garanties behelst, is het niet na zorgvuldig onderzoek en met inachtneming van de betrokken belangen tot stand gebracht. Het dient reeds op die gronden te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten.
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nader onderzoek dient te verrichten naar de gegrondheid van de asielverzoeken. Om dezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten.
De rechtbank beschouwt de beroepen als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzitter, mr. J.F.M.J. Bouwman en mr. M.M. Vollebregt - Kuipers, leden, in aanwezigheid van
mr. A. Korporaal-Wisman.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op: 11 december 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.