ECLI:NL:RBDHA:2019:4648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
NL19.5461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens bescherming in Griekenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die asiel aanvroeg in Nederland, had eerder in Griekenland bescherming gekregen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk, omdat eiser in Griekenland als vluchteling was toegelaten. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 april 2019 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank baseerde haar oordeel op een brief van de Griekse autoriteiten, waarin werd bevestigd dat eiser en zijn gezin in Griekenland als vluchtelingen waren toegelaten. De rechtbank vond dat verweerder voldoende had aangetoond dat eiser een zodanige band met Griekenland had dat van hem kon worden verlangd daarheen terug te keren.

Eiser stelde dat de brief van de Griekse autoriteiten onvoldoende duidelijkheid gaf over zijn verblijfsstatus, maar de rechtbank verwierp dit argument. Ook de stelling van eiser dat hij vreesde voor de Turkse autoriteiten bij terugkeer naar Griekenland werd niet gevolgd, omdat hij deze vrees niet had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5461
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

ProcesverloopBij besluit van 5 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL19.5462).
Het onderzoek op zitting heeft, samen met de behandeling van het verzoek, plaatsgevonden op 11 april 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eisers asielaanvraag is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser in Griekenland bescherming geniet. Redengevend hiervoor is een brief van de Griekse autoriteiten van 15 oktober 2018 waarin zij meedelen dat eiser en zijn gezin in Griekenland zijn toegelaten als vluchteling. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank hiermee voldoende onderbouwd dat eiser een zodanige band heeft met Griekenland dat van hem kan worden verlangd daarheen te gaan.
2. De rechtbank volgt eisers betoog niet dat de brief van 15 oktober 2018 onvoldoende helderheid zou verschaffen over eisers verblijfsstatus in Griekenland. Uit bedoelde brief volgt ondubbelzinnig dat aan eiser en zijn gezin de vluchtelingenstatus is verleend en dat alleen eisers gezinsleden het daaraan verbonden verblijfsdocument hebben opgehaald. Voor zover eiser heeft gesteld dat een vluchtelingenstatus na verlening ook kan worden ingetrokken, stelt de rechtbank vast dat in dit geval niet is gebleken van enige aanwijzing hiervoor en dat verweerder zich baseert op recente informatie van de Griekse autoriteiten. Er was voor verweerder dan ook geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
3. Voor zover eiser stelt dat ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, heeft verweerder ter zitting terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2018 [1] . Daarin heeft de Afdeling bevestigt dat ten aanzien van statushouders in Griekenland wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat eisers verklaringen geen aanleiding geven voor twijfel aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Immers bevatten die geen aanwijzingen dat eiser zijn rechten als toegelaten vluchteling niet zal kunnen effectueren. In zoverre verschilt eisers situatie van die van de vreemdeling in de uitspraak van de rechtbank zittingsplaats Groningen van 29 mei 2018 [2] , waar eiser naar heeft verwezen. Deze vreemdeling had persoonlijke omstandigheden gesteld, waarop verweerder ten onrechte niet gemotiveerd op had gereageerd. Dat de vreemdeling daarnaast ook had gewezen op recente rapporten over de situatie van statushouders in Griekenland, betekent niet dat daarmee aannemelijk is gemaakt dat ten aanzien van Griekse statushouders in het algemeen niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft dat in dit geval evenmin aannemelijk gemaakt door slechts te stellen dat hij een beroep doet “de onderdelen van de genoemde zaak”.
4. Eisers stelling dat hij moet vrezen voor de Turkse autoriteiten bij terugkeer naar Griekenland kan niet worden gevolgd. Zoals verweerder heeft overwogen, heeft eiser die vrees niet onderbouwd.
5. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.