ECLI:NL:RBDHA:2019:4600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
NL19.779 en 19.781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Russische nationaliteit en de Dublinverordening

In deze zaak hebben eisers, van Russische nationaliteit, asielaanvragen ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen afgewezen op grond van de Dublinverordening, waarbij Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er in Polen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank erkent dat de situatie in Polen zorgelijk is, vooral met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, maar concludeert dat dit niet betekent dat de rechtspraak in Polen in zijn geheel niet onafhankelijk is. De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben aangetoond dat hun asielaanvragen in Polen niet eerlijk behandeld zullen worden of dat zij daar niet de bescherming kunnen krijgen die zij nodig hebben. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, en benadrukt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing blijft, zolang er geen overtuigend bewijs is van systematische tekortkomingen in de Poolse asielprocedure. De uitspraak is gedaan op 29 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.779 en 19.781

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 april 2019 in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser

geboren op [geboortedatum 1]
[eiser 2] ,eiseres
geboren op [geboortedatum 2]
mede namens hun minderjarige kinderen:
[eiser 3]
geboren op [geboortedatum 3]
[eiser 4]
geboren op [geboortedatum 4]
[eiser 5] ,
geboren op [geboortedatum 5] ,
[eiser 6]
geboren op [geboortedatum 6]
[eiser 7]
geboren op [geboortedatum 7]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluiten van 11 januari 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn van Russische nationaliteit. Op 15 november 2018 hebben zij asielaanvragen ingediend, waaraan zij ten grondslag hebben gelegd dat zij Polen hebben moeten verlaten vanwege problemen die zij in Rusland hadden in verband met eerwraak. Zij zijn in Polen herkend door dorpsgenoten en de personen die uit zijn op eerwraak weten waar zij in Polen verblijven. In Polen kregen zij te horen dat eerwraak geen reden is voor internationale bescherming. Zij zijn bang dat Polen hen zal terugsturen naar Rusland, nu zij in Polen zijn uitgeprocedeerd.
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2.1
In dit geval heeft Nederland op 28 november 2018 bij Polen een verzoek om terugname gedaan omdat uit Eurodac is gebleken dat eisers op 25 april 2017 in Polen een asielverzoek hebben ingediend. Eisers hebben tijdens het aanmeldgehoor te kennen gegeven dat hun asielverzoek in Polen is afgewezen. Polen heeft dit verzoek tot terugname op 4 december 2018 aanvaard.
3. Eisers voeren (samengevat) aan dat verweerder ten onrechte ten aanzien van Polen uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers hebben in Polen geen eerlijke procedure gehad waardoor zij daar geen effectieve bescherming kunnen krijgen. Zij wijzen op het huidige (asiel)klimaat in Polen waarbij de rechts-nationalistische PiS-partij het aantal asielzoekers in Polen probeert te verminderen. Ook heeft de Europese Commissie ten aanzien van Polen een inbreukprocedure bij het Hof van Justitie van de Europees Unie (het Hof) gestart in verband met het niet nakomen door de Poolse autoriteiten van de gemaakte afspraken over herplaatsing van asielzoekers in de Europese Unie. Tevens worden bijna alle asielzoekers bij de grens tussen Polen en Wit-Rusland weggestuurd, hetgeen de Poolse ombudsman van burgerrechten in Polen onderschrijft. In Polen werd in 2016 slechts aan honderdvijfentwintig asielzoekers asiel verleend. Ruim tweeënzeventigduizend mensen werden tussen januari en september 2017 weggestuurd. Tsjetsjeense asielzoekers krijgen in de praktijk bijna nooit internationale bescherming in Polen, omdat geen sprake meer zou zijn van een oorlogssituatie. In Polen zijn slechts tien asielzoekerscentra, voornamelijk in voormalige legerbasissen die ver van de bewoonde wereld liggen. De politie is onwelwillend, waardoor het onmogelijk is om effectieve bescherming te krijgen tijdens het verblijf daar. Hoewel het in het algemeen mogelijk is om te klagen bij de (hogere) autoriteiten, stond deze mogelijkheid niet open voor eisers omdat hen de toegang daartoe niet werd verleend. Ter onderbouwing van deze stellingen wijzen eisers op:
- het rapport van Amnesty International over Polen van 22 februari 2018;
- het rapport van Human Rights Watch, “World Report over Polen” van 2018;
- krantenartikelen in The Guardian van 12 november 2017, de European Council on Foreign relations van 17 november 2017 en The Independent van 17 mei 2017.
Ter zitting hebben eisers nog verwezen naar de door het Europees Parlement opgestarte procedure op grond van artikel 7, eerste lid, van het Verdrag van de Europese Unie (VEU, hierna de artikel 7-procedure) ten aanzien van Polen in verband met de hervormingen die de laatste jaren in Polen zijn doorgevoerd, die in strijd worden geacht met de Europese waarden van vrijheid en democratie.
4. Verweerder heeft zich (samengevat) op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Polen nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De verwijzing naar het heersende asielklimaat in Polen en de niet onderbouwde stelling dat de PiS-partij ervoor tracht te zorgen dat asielzoekers Polen niet in kunnen, is onvoldoende om aan te nemen dat vanwege aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen iedere asielzoeker bij overdracht aan Polen een reëel en voorzienbaar risico loopt op een door artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) verboden behandeling. De verwijzing naar de inbreukprocedure op grond van het niet nakomen van de Europese relocatieafspraken staat los van de internationale verplichtingen van Polen die zien op de kwaliteit van de asielprocedure en opvang. Ook de houding van Polen ten opzichte van Tsjetsjeense asielzoekers en de omstandigheid dat een aantal asielzoekers niet is toegelaten tot Polen, dan wel tot de Poolse asielprocedure, vormen geen ernstige, op feiten berustende gronden om aan te nemen dat in Polen sprake is van aan het systeem gerelateerde, structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen.
Uit recente rapporten van gezaghebbende organisaties, zoals bijvoorbeeld de door eisers aangehaalde rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch, volgt niet dat als gevolg van deze ontwikkelingen en de opgestarte artikel 7-procedure het grondrecht van asielzoekers op een onafhankelijk rechterlijk oordeel over hun verzoek om internationale bescherming in Polen systematisch wordt geschonden. Uit het arrest van het Hof van 25 juli 2018, C-216/18 (ECLI:EU:C:2018:586) blijkt in zijn algemeenheid dat de omstandigheid dat een artikel 7-procedure op gang is gebracht, niet met zich brengt dat niet (langer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bovendien hebben eisers zelf verklaard dat zij in Polen asielaanvragen hebben kunnen indienen, dat zij tijdens de asielprocedure opvang hebben gekregen, dat er inhoudelijke besluiten op hun aanvragen zijn genomen en dat zij daartegen een rechtsmiddel hebben kunnen indienen. Tevens hebben de Poolse autoriteiten de door Nederland ingediende Dublinclaim op 4 december 2018 geaccepteerd en middels dit claimakkoord gegarandeerd de onderhavige verzoeken om internationale bescherming in behandeling te nemen. De positie van eisers als Dublinclaimanten is in die zin ook anders dan die van andere asielzoekers.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel ervan mag uitgaan dat de autoriteiten van Polen zich houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en het Vluchtelingenverdrag. Het ligt dan ook op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Polen.
6. De rechtbank is van oordeel dat eisers het bestaan van zodanige tekortkomingen niet aannemelijk hebben gemaakt. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat uit het feit dat door het Europese Parlement een zogeheten artikel 7-procedure is gestart volgt dat de situatie in Polen ten aanzien van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht weliswaar zorgelijk is, maar dat daaruit niet kan worden afgeleid dat dat in Polen in zijn algemeenheid niet meer gesproken kan worden van een onafhankelijke rechtspraak. Van structurele, fundamentele systeemfouten in het rechterlijk systeem is op grond daarvan, en in aanmerking nemende de overige stukken die zijn ingebracht, niet gebleken. Niet op voorhand kan worden gesteld dat eisers asielaanvragen zullen worden afgewezen en – als hier al sprake van is – hun proces nadien (ook) niet eerlijk zal verlopen. Daartoe overweegt de rechtbank nog dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 30 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:282) heeft overwogen dat uit het arrest van het Hof van 25 juli 2018 kan worden afgeleid dat het starten van een artikel 7-procedure alleen in uitzonderlijke omstandigheden aanleiding kan geven om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dergelijke omstandigheden is gelet op het voorgaande niet gebleken.
Dat Polen zich niet houdt aan de Europees herplaatsingsafspraken voor asielzoekers, hetgeen heeft geleid tot een inbreukprocedure bij het Hof, leidt niet tot de conclusie dat in Polen sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eisers hebben ook niet concreet aangegeven hoe dit hen zal treffen bij hun terugkeer naar Polen in het kader van de Dublinprocedure.
De verwijzing naar het heersende politieke klimaat in Polen, de stelling dat asielzoekers aan de Poolse grenzen geen toegang hebben gekregen tot de asielprocedure, dan wel niet zijn toegelaten tot Polen en de constatering dat de opvangvoorzieningen afgelegen liggen, zijn zorgelijke ontwikkelingen. De rechtbank acht hetgeen hierover is aangevoerd evenwel op dit moment onvoldoende om te oordelen dat moet worden gevreesd dat het systeem van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Polen dusdanig ernstig tekortschiet dat dit aan de overdracht van Dublinterugkeerders aan Polen in de weg staat. In dat kader merkt de rechtbank op dat de gestelde problemen die asielzoekers aan de grens ervaren met betrekking tot de toegang tot het Poolse grondgebied en de Poolse asielprocedure geen asielzoekers betreft die in het kader van de Dublinverordening aan de Poolse autoriteiten zijn overgedragen en waarbij de Poolse autoriteiten op grond van de Dublinverordening gehouden zijn de asielaanvraag in behandeling te nemen.
Voor zover eiser van mening is dat Polen zich niet houdt aan de Terugkeerrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn, de Procedurerichtlijn of de Opvangrichtlijn heeft verweerder ten slotte niet ten onrechte gesteld dat eisers zich over eventuele problemen dienen te beklagen bij de Poolse autoriteiten dan wel daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Polen hen niet zouden kunnen of willen helpen. Dat dit voor eisers niet mogelijk zou zijn, omdat ze geen toegang zouden hebben tot de autoriteiten, is door eisers niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft verweerder terecht van belang geacht dat eisers zelf hebben verklaard dat zij in Polen asielaanvragen hebben kunnen indienen, dat zij tijdens de asielprocedure opvang hebben gekregen, dat er inhoudelijke besluiten op hun aanvragen zijn genomen en dat zij daartegen een rechtsmiddel hebben kunnen indienen.
7. Eisers voeren tot slot aan dat zij vrezen voor uitzetting naar Tsjetsjenië door Polen. Uitzetting naar Tsjetsjenië zou een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest met zich brengen. Eisers doen hierbij een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de autoriteiten van Polen middels het claimakkoord hebben gegarandeerd de verzoeken om internationale bescherming van eisers in behandeling te nemen, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, Dublinverordening. De Terugkeerrichtlijn, de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn gelden ten aanzien van de asielprocedure in Polen en de uitzetting naar het land van herkomst. Gelet hierop is niet reeds op voorhand al sprake van (indirect) refoulement bij overdracht van eisers aan de autoriteiten van Polen. In hetgeen eisers hebben aangevoerd heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, Dublinverordening.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzitter, en mr. W.C. Oosterbroek en mr. S. Ok, leden, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2019.
griffier voorzitter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.