ECLI:NL:RBDHA:2019:460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
NL18.14004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag en verzoek om terug te komen op eerdere afwijzing in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Soedanese nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een herhaalde asielaanvraag ingediend na een eerdere afwijzing van zijn asielverzoek in 2017. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht kon worden verleend. Eiser had een rapport van C.E. Reeves van de Harvard Universiteit en een rapport van iMMO overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag. De rechtbank merkte op dat de staatssecretaris het verzoek van eiser om terug te komen op het eerdere besluit niet inhoudelijk had onderzocht en enkel had volstaan met de opmerking dat het eerdere besluit niet evident onjuist was. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij hij de rapporten van eiser moest betrekken en eiser de gelegenheid moest geven om zijn verzoek nader te onderbouwen. De rechtbank stelde ook dat de kosten voor de deskundigenrapporten niet in de huidige beoordeling konden worden betrokken, maar dat de staatssecretaris zich bij het nieuwe besluit moest uitlaten over de vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14004
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

eiser,
gemachtigde: mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 13 juli 2018.
Eiser heeft op 27 juli 2018 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling van het beroep de volgende feiten.
1.1
Eiser heeft de Soedanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Eiser behoort tot de Masalit, een niet-Arabische minderheid in Soedan. Hij is afkomstig uit West-Darfur.
1.2
Eiser heeft op 17 april 2016 een asielverzoek ingediend.
1.3
Ter onderbouwing van dit asielverzoek heeft eiser het volgende aangevoerd:
In 2003 werden eiser en zijn zus aangevallen door soldaten van de overheid. De zus van eiser is daarbij verkracht. In 2004 heeft een aanval plaatsgevonden op het dorp van eiser. Daarbij is een deel van eisers familie omgekomen. Eiser is vervolgens naar Tsjaad gevlucht en heeft daar vanaf 2004 in een vluchtelingenkamp verbleven. In augustus 2013 ging eiser vlak over de grens in Soedan werken. Op 5 oktober 2013 is eiser op dat werk staande gehouden door de Soedanese veiligheidsdienst en meegenomen. Eiser is een nacht vastgehouden, ondervraagd en daarbij gemarteld. Eiser is vrijgelaten, maar hem werd te verstaan gegeven dat hij moest spioneren in het vluchtelingenkamp en de informatie aan de Soedanese veiligheidsdienst doorgeven. Eiser is teruggekeerd naar het vluchtelingenkamp in Tsjaad, maar vervolgens gevlucht en uiteindelijk in Nederland terecht gekomen.
1.4
Eisers asielverzoek van 17 april 2016 heeft verweerder afgewezen bij besluit van 3 mei 2017. De stellingen van eiser over zijn ervaringen in 2004 en 2005 achtte verweerder geloofwaardig maar niet toereikend om hem als vluchteling aan te merken. De stellingen over zijn ervaringen in 2013 achtte verweerder niet geloofwaardig. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep heeft de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam (NL17.2132), bij uitspraak van 6 juni 2017 ongegrond verklaard. Het hiertegen door eiser ingestelde hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) bij uitspraak van 18 juli 2017 (201704782/1/V1) ongegrond verklaard.
1.5
Eiser heeft op 15 november 2017 een klacht ingediend bij het Human Rights Committee (Mensenrechtencomité) van de Verenigde Naties. Dat comité heeft Nederland begin 2018 verzocht eiser niet uit te zetten voor het comité op de klacht zou hebben beslist.
1.6
Op 22 november 2017 heeft C.E. Reeves, verbonden aan de Harvard universiteit in de Verenigde Staten, een deskundigenrapport uitgebracht over de gevaren die eiser loopt bij terugkeer in Soedan. De heer Reeves heeft eiser 500 dollar in rekening gebracht.
1.7
Bij besluit van 31 mei 2018 (Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2018/3, Stscrt 2018, nr. 31766, hierna: WBV 2018/3) heeft verweerder zijn asielbeleid ten aanzien van Soedan gewijzigd. Verweerder merkt sedertdien als risicogroep voor Soedan aan vreemdelingen die (vermeend) aanhanger zijn van een gewapende minderheidsgroep. Daartoe rekent hij in ieder geval de vreemdelingen die behoren tot een niet-Arabische bevolkingsgroep, afkomstig uit Darfur die daar hun normale woonplaats hadden. In Soedan is volgens verweerder voorts sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor vreemdelingen afkomstig uit Darfur. Verweerder neemt geen vestigingsalternatief aan voor vreemdelingen die een gegronde vrees voor vervolging hebben dan wel ernstige schade en ook niet voor vreemdelingen die een (vermeend) aanhanger zijn van een gewapende oppositiegroep.
1.8
Verweerder heeft eiser vervolgens telefonisch verzocht een nieuwe aanvraag, althans een kennisgeving tot het willen indienen van een aanvraag, om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen.
1.9
Op 13 juli 2018 heeft eiser een “Kennisgeving Tweede of volgende asielaanvraag” ingediend. Als reden voor het indienen van de aanvraag heeft eiser aangekruist: gewijzigd beleid, nieuwe documenten/bewijsmiddelen en nieuwe gebeurtenis/informatie. Eiser verzoekt de vergunning met terugwerkende kracht vanaf 17 april 2016 te verlenen. Eiser heeft daarbij aangegeven dat de procedure bij het Mensenrechtencomité toen nog openstond. Voorts verzoekt hij om vergoeding van de kosten van een deskundigenonderzoek van het instituut voor Mensenrechten en Medisch onderzoek (hierna: iMMO).
1.1
Op 23 juli 2018 heeft iMMO haar rapport uitgebracht. Het aan het rapport ten grondslag liggende (medisch) onderzoek heeft op 4 december 2017 en 23 april 2018
plaatsgevonden. iMMO heeft eiser bij factuur van 10 augustus 2017 € 4.446,75 (inclusief btw) in rekening gebracht.
2. Verweerder wijst er in het verweerschrift op dat hij de vergunning heeft verleend omdat hij, anders dan ten tijde van de eerste asielaanvraag, op grond van WBV 2018/3 thans geheel Darfur aanmerkt als gebied waar sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Voor zover eiser heeft verzocht om herziening van het eerdere afwijzende besluit van 3 mei 2017 en vergoeding van de iMMO-rapportage, wijst verweerder erop dat de inwilliging thans niet is gelegen in een gewijzigd oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser, maar louter op deze beleidswijziging. De stelling van eiser in beroep dat de verlening van de vergunning gebaseerd zou zijn op een integrale herbeoordeling van het volledige dossier en een gewijzigd oordeel omtrent de geloofwaardigheid van het relaas is, aldus verweerder, louter speculatief en evident onjuist. Voor zover eiser stelt dat zijn initiële relaas wel geloofwaardig is, gelet op de na het besluit van 3 mei 2017 uitgebrachte iMMO-rapportage van 23 juli 2018, volstaat verweerder met de opmerking dat uit deze rapportage niet blijkt dat eiser bij zijn eerste asielaanvraag niet consistent kon verklaren.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit, voor zover hier van belang, het volgende opgemerkt. Eiser komt volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, omdat verweerder de verklaringen van eiser over de marteling en poging tot rekrutering door de Soedanese autoriteiten in 2013 niet geloofwaardig acht. De verklaringen van eiser met betrekking tot de verkrachting van zijn zus, de klappen die eiser kreeg en de aanval op het dorp acht verweerder onvoldoende om te concluderen dat aangenomen moet worden dat eiser gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), omdat de gebeurtenissen in 2003 en 2004 geen aanleiding zijn geweest voor het vertrek van eiser. De verlening van de vergunning is enkel gelegen in de beleidswijziging ten aanzien van de veiligheidssituatie in West-Darfur en niet in een gewijzigd oordeel over het asielrelaas. Het verzoek van eiser om herziening heeft verweerder afgewezen, omdat het eerdere besluit, aldus verweerder, niet evident onjuist was. Toentertijd werd West-Darfur, waar eiser vandaan komt, nog niet in het beleid aangemerkt als een gebied waar een uitzonderlijke situatie was. Verweerder overweegt voorts dat eiser geen nadere toelichting op zijn verzoek heeft gegeven. De door eiser gemaakte kosten voor het onderzoek door iMMO en het laten opstellen van een rapportage wil verweerder niet vergoeden, omdat de rapportage van iMMO geen aanleiding vormt voor inwilliging van een asielverzoek. Verlening van de vergunning is, aldus verweerder, immers gebaseerd op de wijziging van het asielbeleid ten aanzien van Soedan.
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder niet toereikend heeft gemotiveerd dat de vergunning niet met terugwerkende kracht kan worden verleend. Ten onrechte heeft verweerder eiser niet als vluchteling aangemerkt. Voorts heeft verweerder, aldus eiser, ten onrechte de kosten van de door hem ingeschakelde deskundigen niet vergoed. Eiser wijst erop dat hij na de eerste procedure, waarbij de aanvraag tot en met de Raad van State is afgewezen, de klacht bij het Mensenrechtencomité heeft ingediend. Bij deze klacht heeft hij het rapport van Reeves overgelegd. Dat rapport gaat over de geloofwaardigheid van zijn verklaringen, maar ook over de veiligheidssituatie in West-Darfur en het vestigingsalternatief voor Darfurezen elders in Soedan. Eiser wijst er verder op dat de verlening van de vergunning kennelijk alleen gebaseerd is op het bij verweerder voorhanden dossier van de eerste aanvraag, want eiser heeft niet de gelegenheid gekregen nieuwe (bewijs)stukken in te dienen en hij is ook niet opnieuw gehoord. In het bestreden besluit houdt verweerder desondanks vol dat het relaas over de incidenten in 2013 ongeloofwaardig is. Eiser wijst op het iMMO-rapport van 23 juli 2018. Het iMMO komt tot de conclusie dat de littekens typerend zijn voor de ondergane martelingen in 2013 en dat de psychische problematiek bij eiser zeer consistent is met de stellingen van eiser over hetgeen hij zou hebben meegemaakt. Eiser voert verder aan dat hij het rapport van iMMO al veel eerder had aangekondigd. Eiser is daarom van mening dat verweerder ten onrechte vast houdt aan de ongeloofwaardigheid van zijn relaas. Er is daarom reden tot heroverweging van de eerdere afwijzing, zodat eiser vanaf de eerdere aanvraagdatum voor een verblijfsvergunning asiel in aanmerking komt. Daarin is ook grond gelegen, aldus eiser, om aan hem de kosten van de ingeschakelde deskundigen te vergoeden. Volgens eiser komen de kosten van het onderzoek door het IMMO voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dan wel, zoals verweerder ook in een andere zaak heeft aangegeven, op grond van artikel 8:88 Awb.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser met zijn kennisgeving van 13 juli 2018 aan verweerder expliciet heeft verzocht het eerdere, afwijzende, besluit van 3 mei 2017 te heroverwegen en hem alsnog met ingang van 17 april 2016 de verblijfsvergunning asiel te verlenen.
6. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de Raad van State in zijn uitspraak van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759 onder meer heeft geoordeeld:

4.8 Als een vreemdeling geen opvolgende asielaanvraag indient maar in plaats daarvan betoogt dat een eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht vanaf de datum van die eerdere aanvraag moet worden ingewilligd, moet de staatssecretaris op dat verzoek beslissen. De staatssecretaris kan niet volstaan met de beoordeling of de vreemdeling vanaf het moment van indiening van het verzoek terug te komen van het eerdere in rechte onaantastbare besluit, in aanmerking komt voor verlening van de asielvergunning.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding van een ander beoordelingskader uit te gaan.
8. Hoewel de bewoordingen van het bestreden besluit anders suggereren, blijkt uit het verweerschrift, dat verweerder het uitdrukkelijke verzoek van eiser om terug te komen van het eerdere besluit niet inhoudelijk heeft onderzocht en beoordeeld, maar slechts heeft volstaan met de overweging dat hij het eerdere besluit niet evident onjuist achtte, omdat ten tijde van dat besluit West-Darfur nog niet was aangemerkt als gebied waar sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Verweerder heeft eiser zelfs niet in de gelegenheid gesteld de door hem aangekondigde nieuwe (bewijs)stukken ter onderbouwing van een in te dienen aanvraag in te brengen. Op eisers verzoeken tot heroverweging van de beoordeling op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw op basis van het rapport van Reeves, maar ook de heroverweging van de beoordeling op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw in het licht van het iMMO rapport, is verweerder in het geheel niet ingegaan.
9.
Het beroep is reeds daarom gegrond. Verweerder heeft artikel 3:2 en 3:46 Awb geschonden. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigenvoor zover verweerder de ingangsdatum van de vergunning niet eerder dan op 13 juli 2018 heeft gesteld. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen, bij zijn besluitvorming de door eiser in beroep overgelegde rapporten van het iMMO en van de heer Reeves te betrekken en alvorens te beslissen eiser in de gelegenheid te stellen zijn verzoek om heroverweging nader te onderbouwen en hem desgewenst nader te horen. De rechtbank merkt daar nog bij op dat, anders dan verweerder in verweer veronderstelt, eiser het iMMO rapport niet (alleen) heeft ingebracht in verband met enig geschil over de mogelijkheid die eiser had bij de eerdere aanvraag al dan niet consistent te verklaren maar juist ook ter onderbouwing van zijn stellingen over hetgeen hij in Soedan heeft meegemaakt, zodat verweerder dat rapport ook als bewijsmiddel voor die stellingen in de beoordeling moet betrekken.
10. De rechtbank ziet geen basis om de kosten die eiser voor de deskundigenrapporten heeft gemaakt, in de onderhavige zaak reeds in het kader van de proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb in de beoordeling te betrekken. Die rapporten zijn in wezen niet opgemaakt ter onderbouwing van onderhavig beroep, maar ter onderbouwing van de aanvraag om heroverweging die de rechtbank (nog) niet inhoudelijk kan beoordelen. Die kosten kunnen ook (nog) niet op grond van artikel 8:88 Awb als schade ten gevolge van het thans te vernietigen, onrechtmatige besluit worden aangemerkt. Verweerder zal zich bij het nieuwe te nemen besluit tevens dienen uit te laten over de door eiser verzochte vergoeding van de kosten voor de rapporten van het iMMO en de heer Reeves.
11. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover de ingangsdatum van de vergunning niet eerder is gesteld dan op 13 juli 2018;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.