Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
- het uitgangspunt voor I&W met betrekking tot de te stellen eisen is om deze te baseren op de belangrijkste internationale verdragen met betrekking tot veiligheid, inclusief bemanning, en milieu en om geen apart normenkader te ontwikkelen voor schepen van organisaties met ideële doelstellingen;
- het doel van I&W is om de komende tijd met de organisaties in overleg te treden zowel over de inhoudelijke eisen als over de overgangstermijn;
- het I&W gaat om een veilige inzet van schepen, dat concrete voorvallen waarbij de veiligheid in het geding is geweest niet bekend zijn, maar dat er soms wel risicovolle acties worden uitgevoerd. Daarnaast speelt volgens I&W dat buitenlandse autoriteiten vraagtekens zetten bij de wijze van certificering;
- de organisaties vragen om een formeel normenkader waar schepen individueel aan getoetst kunnen worden en dat I&W een separaat normenkader in overweging zal nemen en daar spoedig op terug zal komen;
- er een keuze gemaakt zal moeten worden tussen de toepassing van eisen voor nieuwe schepen of eisen gerelateerd aan het bouwjaar van een schip. Dit laatste lijkt de meest logische keuze en is ook voor de koopvaardij een gebruikelijke werkwijze;
- I&W een overgangstermijn voorstelt tot eind 2019. Deze termijn zal onder meer afhankelijk zijn van de tijd die gemoeid zal zijn met de certificering van de schepen.
- De naleving van de voorschriften die samenhangen met de afgegeven statutaire certificaten is voldoende. Het schip voldoet aan de relevante onderdelen van SOLAS, MARPOL en COLREG verdragen. De opgedragen reparaties zijn voldoende uitgevoerd. Er is een afval beheersplan.
- Het schip voldoet aan de door het klasse bureau DNV-GL afgegeven certificaten.
- De onderzoeken door DNV-GL geven een normaal beeld van een gemiddeld vergelijkbaar schip van deze ouderdom. Er zijn geen ongebruikelijke zaken vastgesteld.
- De storing van de elektrische lier die het anker ophaalt, is professioneel verholpen.
- Er zijn veiligheidsrisico’s verbonden aan het aan boord nemen en transporteren van personen met de rigid-inflatable boat (RIB) van de Sea-Watch 3 op volle zee.
- Er zijn veiligheidsrisico’s vanwege problemen met communicatie (zoals taal en verstaanbaarheid) en omdat de bemanning geen opleiding heeft voor ‘Crowd Management’ en ‘Crisis Management en Human Behavior’.
- Aan boord ontbreken voldoende reddingsmiddelen voor de combinatie bemanning én een grote groep personen. De reddingsmiddelen zijn niet of niet op tijd gekeurd.
- Er is geen Ship Security Plan voor de beveiliging van schip en bemanning. Hoewel hier niet verplicht, beschikt de bemanning niet over vaarbevoegdheidsbewijzen en bewijzen van veiligheidstrainingen (Standards of Training, Certification en Watchkeeping for Seafarers (STCW)).
- De situatie aan boord van de Sea-Watch 3 wordt niet als onmenselijk beoordeeld. De voorzieningen en de verzorging op het schip en de bejegening door de crew voldoen ruimschoots aan de internationale standaard voor opvang van vluchtelingen zoals vastgelegd in het UNHCR Handbook for Emergencies.”
het normenkaderheeft I&W gesteld dat zoveel mogelijk wordt uitgegaan van één kader, waarbij op dat moment wordt gedacht aan de SPS-code (Code on safety for Special Purpose Ships) maar dat binnen dat kader veel flexibiliteit en variatie mogelijk is. Dat is wenselijk omdat bepaalde schepen veel meer personen aan boord hebben. Naar aanleiding van de vraag van Sea-Watch of er al meer duidelijkheid is over de
overgangstermijnlichtte I&W toe dat er nog geen vaste afspraken zijn gemaakt, maar dat er op korte termijn wel een normenkader kan komen. De overgangstermijn zou afhankelijk zijn van de urgentie van de veiligheidsrisico’s, die kunnen verschillen voor verschillende categorieën schepen. Er zou in ieder geval geen sprake zijn van terugwerkende kracht. I&W gaf aan dat een overgangstermijn tot minimaal eind 2019 wel als voorbeeld is genoemd maar nooit is toegezegd. Wat betreft de
veiligheidsrisico’sstelde I&W dat er weliswaar geen sprake was van concrete incidenten, maar wel van een veranderde situatie waardoor er risicovolle operaties worden uitgevoerd met veel mensen aan boord waarbij onbekend is of het schip daarvoor voldoende is uitgerust. I&W verklaarde verantwoordelijk te zijn voor de veiligheid van het schip en de personen aan boord en zij wilde daarom niet wachten op een incident of ongeval maar wenste nu de veiligheid waarborgen. I&W heeft voorts
de te stellen eisen op basis van de SPS-codetoegelicht en gezegd dat de eisen hoger als er veel personen aan boord zijn. Naar aanleiding van de stelling van Sea-Watch dat de toelichting van I&W oppervlakkig is en zonder concretisering wat dit zou betekenen voor de Sea-Watch 3 heeft I&W aangegeven dat dit moeilijk in te schatten is voor het ministerie en dat zij dit graag wil bespreken met Sea-Watch. Naar aanleiding hiervan werd gesproken over het aantal mensen aan boord, waaronder het vaststaande aantal bemanningsleden en vrijwilligers, over de verplichting drenkelingen aan boord te nemen en over de vraag of in hoeverre de geredde drenkelingen ook moeten meetellen en zo ja, welke aantallen dan moeten worden gehanteerd. I&W gaf aan dat het gebruikelijk is dat de eigenaar aangeeft op welke wijze of voor hoeveel personen zij het schip wil registreren. I&W verzoekt daarom aan Sea-Watch om te kijken of de technische eisen reëel zijn en voor welk aantal de Sea-Watch 3 kan worden gecertificeerd. I&W heeft toegezegd zelf ook te kijken naar de gewenste certificering in het licht van het aantal personen aan boord.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
onmiskenbaar onverbindendis wegens strijd met wetten in formele zin, eenieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Dit criterium vloeit voort uit artikel 94 van de Grondwet en vaste jurisprudentie (vgl. HR 1 juli 1983, NJ 1984, 360) en wijst op grote terughoudendheid, te meer nu in een kort geding als het onderhavige slechts een voorlopig oordeel kan worden gegeven. De in acht te nemen terughoudendheid vindt haar grondslag in de op de Grondwet berustende verdeling van bevoegdheden van de verschillende staatsorganen – de scheiding der machten. Het is bij uitstek de taak van de wetgever om bij het vaststellen van wet- en regelgeving alle in het geding zijnde argumenten en belangen tegen elkaar af te wegen, waarbij aan hem een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. Er is dan ook geen plaats voor een eigen “volle” toetsing door de burgerlijke rechter.
“de in Nederland thuis behoorende schepen, welke bestemd zijn dan wel gebezigd worden om eene reis te ondernemen, met uitzondering van pleziervaartuigen, welke uitsluitend als zodanig worden gebezigd, voorzover zij geen passagiers tegen vergoeding vervoeren.”Dat de Sea-Watch 3 uitsluitend als pleziervaartuig wordt gebruikt, is gesteld noch gebleken. De Sea-Watch 3 is wel als pleziervaartuig geregistreerd, zoals Sea-Watch in dit kader heeft benadrukt, maar daarmee wordt nog niet voldaan aan voormelde uitzonderingsclausule. Die registratie zegt immers niets over het feitelijke gebruik van het schip. Dat klemt temeer nu de mogelijkheid tot een dergelijke registratie het gevolg is van het open-armen beleid, zoals onder 2.3 nader toegelicht. Het doel daarvan was om te bewerkstelligen dat deze schepen een zeebrief konden krijgen,
net zoals/naastpleziervaartuigen. Daarmee zijn het echter nog geen pleziervaartuigen, laat staan pleziervaartuigen die uitsluitend als zodanig worden gebezigd.
“the Code had been developed to provide an international standard of safety for special purpose ships of new construction”en
“the Administration may also apply theseprovisions as far as reasonable and practicable to […] special purpose ships constructed before 13 May 2008”. In dit geval is sprake van een schip van, volgens de onweersproken stelling van Sea-Watch, 46 jaar oud. In dat geval is evident dat zal moeten worden vastgesteld in hoeverre de eisen van de Code in redelijkheid aan een dergelijk schip kunnen worden gesteld. Dat is hier niet gebeurd. Verder is de beantwoording van de vraag welke vereisten de SPS-code stelt afhankelijk van het aantal personen aan boord van het schip. Anders dan is bepaald in artikel IV sub b van het SOLAS-verdrag (“
persons who are on board a ship by reason of force majeure or in consequence of the obligation laid upon the master to carry shipwrecked or other personsshall not be taken into account(onderstreping voorzieningenrechter)
for the purpose of ascertaining the application to a ship of any provisions of the present Convention”)mag in dit geval de aanwezigheid van drenkelingen wél in aanmerking worden genomen, om redenen zoals onder 4.9 vermeld. Nu echter op voorhand niet vaststaat hoeveel personen dit tijdens toekomstige operaties zullen zijn, zal vooraf in redelijkheid moeten worden bepaald hoe hiermee wordt omgegaan. Ook dat is hier niet het geval. Dit een en ander klemt temeer vanwege het navolgende.