Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
ROCHE NEDERLAND BV,
1.De procedure in de zaak 18-826
- de dagvaarding van 4 mei 2018 met producties 1 tot en met 52
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende incidentele conclusie houdende niet-ontvankelijkheid van 5 september 2018 van Roche c.s. met productie 1
- de conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende niet-ontvankelijkheid van Pfizer van 3 oktober 2018 met producties 53 tot en met 62
- de akte houdende overlegging producties 2 en 3 van Roche c.s. van 10 januari 2019
- de akte houdende overlegging productie 63 van Pfizer van 10 januari 2019
- het pleidooi in het incident gehouden op 10 januari 2019 en de ter gelegenheid daarvan gehanteerde pleitnotities
- het proces-verbaal van de ten pleidooie door Roche c.s. gevraagde eiswijziging in het incident en de in dat proces-verbaal vermelde stukken
- de brief van mr. Krens van 21 januari 2019 met twee aanvullingen en een correctie op het proces-verbaal.
2.De procedure in de zaak 18-892
- de dagvaarding van 4 mei 2018 met producties 1 tot en met 57
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende incidentele conclusie houdende niet-ontvankelijkheid van 26 september 2018 van Roche c.s. met productie 1
- de conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende niet-ontvankelijkheid van Pfizer van 10 oktober 2018 met producties 58 tot en met 66
- de akte houdende overlegging producties 2 en 3 van Roche c.s. van 10 januari 2019
- de akte houdende overlegging productie 67 van Pfizer van 10 januari 2019
- het pleidooi in het incident gehouden op 10 januari 2019 en de ter gelegenheid daarvan gehanteerde pleitnotities
- het proces-verbaal van de ten pleidooie door Roche c.s. gevraagde eiswijziging in het incident en de in dat proces-verbaal vermelde stukken
- de brief van mr. Krens van 21 januari 2019 met twee aanvullingen en een correctie op het proces-verbaal.
3.De procedure in de zaak 18-951
- de dagvaarding van 4 mei 2018 met producties 1 tot en met 41
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende incidentele conclusie houdende niet-ontvankelijkheid van 17 oktober 2018 van Roche c.s. met productie 1
- de conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende niet-ontvankelijkheid van Pfizer van 31 oktober 2018 met producties 42 tot en met 50
- de akte houdende overlegging producties 2 en 3 van Roche c.s. van 10 januari 2019
- de akte houdende overlegging producties 51 en 52 van Pfizer van 10 januari 2019
- het pleidooi in het incident gehouden op 10 januari 2019 en de ter gelegenheid daarvan gehanteerde pleitnotities
- het proces-verbaal van de ten pleidooie door Roche c.s. gevraagde eiswijziging in het incident en de in dat proces-verbaal vermelde stukken
- de brief van mr. Krens van 21 januari 2019 met twee aanvullingen en een correctie op het proces-verbaal.
4.De feiten in de drie zaken
examinervan het Europees Octrooibureau (EOB). Na wijziging om dat bezwaar te verhelpen, is deze aanvrage op 13 februari 2017 definitief geweigerd door het EOB, omdat de aanvrage leed aan een gebrek aan inventiviteit.
Examining Divisionvan het EOB heeft op 22 juni 2016 in een
Partial European Search Reportte kennen gegeven dat ook deze aanvrage niet voldoet aan de vereiste eenheid van uitvinding. Op 5 oktober 2016 heeft het EOB een Search Report gepubliceerd, waarin is gesteld dat de conclusies van de eerste geïdentificeerde uitvinding niet nieuw en/of inventief zijn. Na beperking van de conclusies door Roche c.s. heeft de Examining Division wederom bezwaren van inventiviteit, duidelijkheid en toegevoegde materie geuit. Daarna heeft Roche c.s. de conclusies van deze aanvrage verder beperkt.
Intention to Grantaan Roche AG verzonden.
Pfizer pipeline’ zit. Het product bevindt zich thans in de registratiefase voor een handelsvergunning in (onder andere) Nederland. De vergunningsaanvrage heeft betrekking op een Eerstelijnsbehandeling, Platinum-gevoelige behandelingen en Platinum-resistente behandelingen.
5.De vorderingen in de hoofdzaak in de drie zaken
- i) use of the Pfizer biosimilar in combination with [carboplatin and paclitaxel] / [carboplatin and gemcitabine];
- ii) for [the front-line treatment of adult patients with advanced (International Federation of Gynecology and Obstetrics (FIGO) stages III B, III C and IV) epithelial ovarian, fallopian tube or primary peritoneal cancer] / [for the treatment of adult patients with first recurrence of platinum-sensitive epithelial ovarian, fallopian tube or primary peritoneal cancer who have not received prior therapy with bevacizumab or other VEGF inhibitors or VEGF receptor-targeted agents];
- iii) where the combination is administered [for up to 6 cycles of treatment] / [for 6 cycles and up to 10 cycles] followed by continued use of the Pfizer biosimilar as a single agent until disease progression or for a maximum of 15 months or until unacceptable toxicity, whichever occurs earlier; and
- iv) the dose of the Pfizer biosimilar is 15 mg/kg of body weight given once every 3 weeks as an intravenous infusion.
- i) use of the Pfizer biosimilar in combination with paclitaxel, topotecan or pegylated liposomal doxorubicin;
- ii) for the treatment of adult patients with platinum-resistant ovarian, fallopian tube or primary peritoneal cancer;
- iii) who have received no more than two prior chemotherapy regimens and who have not received prior therapy with bevacizumab or other VEGF inhibitors or VEGF receptor-targeted agents;
- iv) where the combination is administered until disease progression or unacceptable toxicity; and
- v) the dose of the Pfizer Bevacizumab Product is, if administered with paclitaxel, 10 mg/kg of body weight given once every 2 weeks as an intravenous infusion or, if administered with topotecan (given on days 1-5 every 3 weeks), 15mg/kg of body weight given once every 3 weeks as an intravenous infusion.
6.De vorderingen in de incidenten in de drie zaken
verleendeNederlandse octrooirechten en (subsidiair) omdat Pfizer geen oordeel vraagt over de geldigheid van een octrooi-aanvrage door Roche AG, maar over de niet-nieuwheid en niet-inventiviteit van haar eigen (voorgenomen) product. Tot slot kan de rechtbank geen bevoegdheid ontlenen aan artikel 5 lid 3 EVEX-Verdrag omdat er geen sprake is van een verbintenis uit onrechtmatige daad, de dreiging daarvan onvoldoende concreet is en er onvoldoende aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtsorde.
7.De beoordeling in het bevoegdheidsincident in de drie zaken
5 lid 3 EVEX-Verdrag
locus delictiaan te merken. Roche c.s. heeft Nederland aangewezen als staat waarvoor zij octrooirechtelijke bescherming van EP 558 en EP 509 wenst te verkrijgen. Aanvragen voor verkrijging van octrooirechten in Nederland brengen nu eenmaal een band met Nederland mee. Roche c.s. verhandelt Avastin op de Nederlandse markt en de drie door Pfizer beoogde behandelingen vallen onder de huidige SmPC van Avastin. Het ligt, gelet op de betrokken commerciële belangen, dan ook in de rede dat Roche c.s. de door haar aangevraagde, en naar de rechtbank aanneemt dus ook gewenste, EP (NL) octrooien jegens Pfizer zal handhaven of daarmee zal dreigen als het Pfizer biosimilar in Nederland op de markt wordt geïntroduceerd en die octrooirechten daarvoor voldoende basis bieden.
pipeline’ van voorgenomen producten. De gestelde marktintroductie is daarmee voldoende concreet, ook al heeft Pfizer nog geen marktautorisatie voor het Pfizer biosimilar verkregen. Dat die aankondiging is gedaan door een andere vennootschap in de Pfizer-groep dan Pfizer maakt dat niet minder concreet. Het concern waartoe Pfizer behoort, zal immers voornemens zijn de biosimilar in meerdere landen op de markt te brengen zodat het in de rede ligt dat de aankondiging geschied door Pfizer Inc. Het ligt ook voor de hand dat Pfizer het Pfizer biosimilar
in Nederlandop de markt wil introduceren, nu het een biosimilar is voor Avastin waarvoor al een markt in Nederland bestaat. Roche c.s. heeft tot slot niet betoogd dat niet Pfizer maar een andere entiteit binnen de Pfizer-groep normaliter de Pfizer producten op de Nederlandse markt brengt. Het is daarom in dit stadium dan ook voldoende aannemelijk dat Pfizer de marktintroductie in Nederland zal doen.
locus delictiis, zodat de rechtbank daarvoor bevoegd is op grond van artikel 5 lid 3 EVEX-Verdrag. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanwijzingen dat de procedure alleen maar is aangespannen om in andere jurisdicties met een vonnis te kunnen ‘wapperen’, terwijl er geen reële vrees is voor handhaving in Nederland.
of daaruit afgesplitste aanvragen. Nu Nederland is gedesigneerd in EP 509 en EP 558, kan Roche c.s. derhalve verbintenissen creëren voor nog af te splitsen aanvragen, zodra Pfizer haar biosimilar introduceert op de Nederlandse markt. De met artikel 5 lid 3 EVEX-Verdrag nagestreefde rechtszekerheid brengt mee dat de Nederlandse rechter ook in verband met deze aanspraken aangezocht kan worden.