ECLI:NL:RBDHA:2019:4472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
NL19.5551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de asielaanvraag van eiser, die de Gambiaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 7 januari 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met het argument dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Dit is gebaseerd op het feit dat eiser eerder, op 16 februari 2017, in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Italië heeft op 4 februari 2019 ingestemd met de terugname van eiser.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, waarbij hij aanvoert dat Italië niet in staat is om zijn verplichtingen na te komen, en dat er systematische tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser stelt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Italië niet langer aan zijn verdragsverplichtingen voldoet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatie die eiser heeft ingebracht vergelijkbaar is met eerdere informatie die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is meegewogen in eerdere uitspraken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft aangenomen dat Italië zijn verplichtingen nakomt en dat er geen reden is om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5551
v-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. P.R. van de Water),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.5552, plaatsgevonden op 4 april 2019 in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Jalioh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 7 januari 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser omdat hij op 16 februari 2017 daar een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Desgevraagd heeft Italië op 4 februari 2019 ingestemd met de terugname van eiser.
3. Eiser stelt dat verweerder op basis van artikel 17 van de Dublinverordening [1] gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om zijn asielaanvraag alsnog aan te trekken omdat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat er systematische tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure en opvangvoorzieningen, waardoor eiser een reëel risico loopt op behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] . Eiser onderbouwt deze stelling met algemene informatie afkomstig van verschillende bronnen. Deze informatie [3] bestaat gedeeltelijk uit algemene informatie die recenter is dan de algemene informatie waarop de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zich heeft gebaseerd in de uitspraken van 19 december 2018, 16 januari 2019 en 29 januari 2019 [4] . Uit deze recentere informatie blijkt volgens eiser dat de situatie voor asielzoekers in Italië sinds de uitspraken van de Afdeling is verslechterd. Daarnaast heeft de Afdeling niet onderkend dat ondanks de dalende instroom, er nog altijd een groot tekort is aan opvangplaatsen. Dit tekort wordt veroorzaakt door achterstanden in de behandeling van lopende procedures en bezuinigingen. Eiser heeft ter zitting daaraan toegevoegd dat de omstandigheden van de opvanglocatie waar hij verbleef zeer slecht waren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. In geschil is of verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser alsnog aan zich had moeten trekken. De rechtbank overweegt dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van eiser nakomt. Het ligt daarom op de van weg van eiser om aan te tonen dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. Bij voornoemde uitspraken van de Afdeling is bevestigd dat verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat het Salvini-decreet [5] vooralsnog niet ertoe heeft geleid dat er structurele tekortkomingen zijn ontstaan in de opvangomstandigheden en de asielprocedure, en evenmin dat asielzoekers zonder meer een reëel risico lopen op behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat de informatie die door eiser is ingebracht vergelijkbaar is met de informatie die is meegewogen door de Afdeling in voornoemde uitspraken, en kan daarom niet leiden tot een ander oordeel. Dat de Italiaanse regering bezuinigt op opvanglocaties en dat door onder andere de UNHCR en de Commissaris voor de Mensenrechten zorgen zijn geuit over de situatie van asielzoekers, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De stelling dat de effecten van de lage instroom van asielaanvragen in Italië pas veel later merkbaar zullen zijn omdat de asielprocedure ongeveer twee jaar duurt en gedurende die procedure opvang noodzakelijk is terwijl opvanglocaties al overvol zijn en er locaties gesloten worden, brengt niet zonder meer met zich dat asielzoekers reeds daarom een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM.
7. Voor zover eiser betoogt dat Italië zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn [6] , heeft verweerder terecht verwezen naar het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk [7] , van 2 december 2008. Indien Italië zich ten opzichte van eiser niet houdt aan zijn verplichtingen, dient eiser zich hierover te beklagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 19 maart 2019
5.Italiaans wetsdecreet nr. 113/2018, van 5 oktober 2018
6.Richtlijn 2013/33/EU