ECLI:NL:RBDHA:2019:4472
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening met betrekking tot Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de asielaanvraag van eiser, die de Gambiaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 7 januari 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met het argument dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Dit is gebaseerd op het feit dat eiser eerder, op 16 februari 2017, in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Italië heeft op 4 februari 2019 ingestemd met de terugname van eiser.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, waarbij hij aanvoert dat Italië niet in staat is om zijn verplichtingen na te komen, en dat er systematische tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser stelt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Italië niet langer aan zijn verdragsverplichtingen voldoet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatie die eiser heeft ingebracht vergelijkbaar is met eerdere informatie die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is meegewogen in eerdere uitspraken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft aangenomen dat Italië zijn verplichtingen nakomt en dat er geen reden is om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.