Overwegingen
1. Eiser stelt de Afghaanse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft op 22 december 2015 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 13 juni 2017 afgewezen. Bij uitspraak van 2 mei 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, eisers beroep tegen het besluit van 13 juni 2017 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft deze uitspraak op 12 juni 2018 bevestigd. Op 9 augustus 2018 heeft eiser middels het formulier M35-0 een kennisgeving opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over zijn gestelde bekering. Verder heeft verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd tegen eiser.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling past verweerder een vaste gedragslijn toe bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die zien op drie elementen: (i) de motieven voor en het proces van bekering, (ii) de kennis van de nieuwe religie en (iii) de activiteiten die de vreemdeling ten aanzien van de nieuwe religie ontplooit. Het zwaartepunt ligt op de antwoorden van de vreemdeling over zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving. De vreemdeling moet in dit kader inzichtelijk of aannemelijk maken dat sprake is van een weloverwogen keuze voor het andere geloof en een diepgewortelde overtuiging, zeker wanneer de vreemdeling afkomstig is uit een land waar bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is en kan worden bestraft. De verklaringen over de drie elementen moeten steeds in onderling verband worden bezien, waarbij vanwege de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling.
Per 1 juli 2018 is de nieuwe Werkinstructie 2018/10 (WI 2018/10) in werking getreden. Met deze werkinstructie is een intern informatiebericht met daarin de hierboven weergegeven vaste gedragslijn openbaar gemaakt.
De motieven voor en het proces van bekering
Kennismaking met het christelijk geloof
7. Eiser voert in beroep aan dat een eerste kennismaking met het geloof niet noodzakelijkerwijs hoeft te geschieden uit interesse voor de kerk of het geloof. Eiser stelt dat verweerder eisers kennismaking met het christendom ten onrechte in zijn nadeel heeft meegewogen.
8. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser heeft verklaard dat hij in eerste instantie voor praktische zaken (kleding, schoenen en entertainment) naar de kerk ging. In
WI 2018/10 staat vermeld dat het bij de motieven voor de bekering van belang is dat de vreemdeling aan kan geven hoe hij in aanraking is gekomen met de nieuwe geloofsovertuiging en om welke reden hij interesse had in de nieuwe geloofsovertuiging. Verweerder stelt zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt dat het aan eiser is om concreet te verklaren over het moment waarop de interesse in het christelijk geloof is ontstaan. Daarin is eiser niet geslaagd.
Ervaringen met de islam
9. Eiser voert verder aan dat verweerder niet voldoende gemotiveerd heeft in hoeverre het voorproces van het loslaten van het oude geloof is gewogen ten opzichte van zijn overige verklaringen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eisers slechte ervaringen met de islam niet direct leiden tot een oprecht geloofwaardige bekering tot het christendom. In het bestreden besluit heeft verweerder opgemerkt dat de vergelijkingen die eiser maakt tussen de islam en het christendom niet toezien op de essentie van het geloof. Het aardig zijn voor iemand of het slaan van iemand hangt niet samen met het belijden van een religie. Het feit dat gebeden bij de islam niet werden gehoord, is volgens verweerder ook niet automatisch een argument voor bekering tot het christendom. Ter zitting heeft eiser nog gewezen op een tweetal verschillen die hij heeft ervaren tussen de islam en het christendom, maar daarover heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat hiermee nog geen blijk gegeven wordt van een diepgewortelde innerlijke overtuiging.
11. Eiser voert aan dat verweerder onjuist en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn verklaringen over hoe hij tot het christelijk geloof is gekomen, namelijk dat God hem heeft uitgekozen, niet inzichtelijk heeft gemaakt.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat bij eiser geen sprake is van een louter passieve bekering, aangezien uit zijn eigen verklaringen blijkt dat hij zelf initiatief heeft genomen om op uitnodiging van zijn vrienden [naam 2] en [naam 3] mee te gaan naar de kerk en naar een driedaags christelijk kamp. Volgens WI 2018/10 heeft de vreemdeling bij een actieve bekering tot een andere religie vaak ‘onderzoek’ gedaan naar de nieuwe religie en is sprake van een weloverwogen keuze voor de nieuwe religie. Bij een actieve bekering is de vreemdeling zelf op zoek naar zingeving. Verweerder heeft dan ook – in lijn met WI 2018/10 – van eiser mogen verwachten dat hij concreter en gedetailleerder had kunnen verklaren over waarom hij zich is gaan verdiepen in het christendom.
13. Eiser voert aan dat hij heeft toegelicht hoe hij werd aangetrokken tot het christendom. Hij laat zien welke stappen hij zet in het proces van bekering en welke motieven hij had. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd waarom het proces dat eiser beschrijft diepgang mist en dus ongeloofwaardig is.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering oppervlakkig zijn en weinig diepgang vertonen. Dat deze termen niet zijn neergelegd in
WI 2018/10, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat verweerder dit niet aan eiser mag tegenwerpen. Het is immers aan eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van een geloofwaardige bekering. Daarbij zijn aspecten als diepgaand en concreet kunnen verklaren over de reden waarom je tot een ander geloof bent gekomen relevant.
15. Eiser voert aan dat de factor tijd geen afbreuk doet aan de oprechtheid van zijn bekering. Het gaat om een beoordeling van het proces dat is beschreven. Eiser vindt het bevreemdend dat verweerder de bewustheid van de bekering relateert aan het weten van de duur van de periode.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij meer concreet had kunnen verklaren over het tijdspad van het proces van bekering. Eiser verklaart immers dat hij in het AZC in Den Helder in aanraking is gekomen met het christendom en regelmatig naar de kerk ging. Volgens de gegevens van verweerder is eiser in augustus 2016 naar Den Helder verhuisd. Daarnaast is eiser op 5 november 2017 gedoopt. Hoewel een bekering volgens WI 2018/10 weliswaar niet altijd een duidelijk begin- en eindpunt heeft, mag verweerder wel van eiser verwachten dat hij meer over het tijdspad van het hele proces van zijn bekering had kunnen verklaren.
Kennis van de nieuwe religie en de activiteiten die de vreemdeling ten aanzien van de nieuwe religie ontplooit
17. Verweerder stelt zich verder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat het enkele gegeven dat eiser kennis heeft van zijn gestelde nieuwe religie en in dat kader activiteiten ontplooit, op zichzelf onvoldoende is om zijn verklaringen ten aanzien van het proces te compenseren. Eiser heeft weliswaar op de aan hem gestelde kennisvragen antwoord gegeven en aangetoond over kennis te beschikken, maar deze verklaringen van eiser zijn niet zodanig overtuigend dat de bekering alsnog geloofwaardig moet worden geacht. Daarnaast heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser niet concreet heeft kunnen benoemen hoe de bekering tot het christendom hem persoonlijk heeft veranderd of beïnvloed. Eisers verklaringen over wat de bekering tot het christendom voor hem persoonlijk heeft betekend, zijn oppervlakkig en algemeen van aard. Hieruit volgt geen diepgewortelde innerlijke overtuiging voor het christendom.
Brieven Sjaloom kerk en christelijk gereformeerde kerk Hoogeveen
18. Daarnaast heeft verweerder in lijn met WI 2018/10 aangegeven dat [naam 4] van de Pinkstergemeente “Sjaloom” en dominee [naam 5] van de christelijke gereformeerde kerk Hoogeveen in hun brieven een eigen oordeel geven over de oprechtheid van eisers bekering, maar dat daarin geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is verricht. Verweerder doet dit wel en neemt met deze beoordeling een standpunt in over het asielrelaas als geheel op basis van de geloofwaardige en niet-geloofwaardige elementen en weegt deze in onderlinge samenhang. Ook beziet verweerder de door eiser afgelegde verklaringen en documenten in relatie tot zijn omgeving en herkomst, én wat verweerder bekend is over andere vreemdelingen die zijn bekeerd. Ook heeft verweerder aan de door eiser overgelegde doopakte niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan hecht. Dat eiser de kerk bezoekt en bijbellessen volgt en uiteindelijk ook is gedoopt, laat onverlet dat eiser niet overtuigend heeft verklaard over de motieven voor en het proces van bekering. Nu het voor een ieder relatief eenvoudig is zich aan te sluiten bij een kerk en dit op zichzelf niets zegt over de intrinsieke motivatie van eiser om zich te willen bekeren, heeft verweerder geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen aan de door eiser overgelegde stukken.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit en met zijn nadere toelichting ter zitting met inachtneming van voormelde vaste gedragslijn niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een oprechte en overtuigende bekering tot het christendom. Nu hij verder geen nieuwe asielmotieven naar voren heeft gebracht, komt eiser niet in aanmerking voor verlening van een asielvergunning. Aangezien het een opvolgende aanvraag betreft die niet niet-ontvankelijk is verklaard, is terecht toepassing gegeven aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
20. Het beroep is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.