ECLI:NL:RBDHA:2019:4456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
NL19.6555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag zonder nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2019 uitspraak gedaan in een procedure over de aanvraag van eiser, een Guinese nationaliteit, voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen en diende op 21 augustus 2018 een opvolgende aanvraag in. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk, omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die zijn aanvraag konden onderbouwen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 18 april 2019, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat eiser niet geloofwaardig had verklaard over het overlijden van zijn ouders en dat de overgelegde documenten, die hij ter ondersteuning van zijn aanvraag had ingediend, eerder hadden kunnen worden overgelegd. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om de authenticiteit van de documenten aan te tonen, vooral gezien het feit dat het ging om een opvolgende asielaanvraag.

De rechtbank concludeerde dat de documenten niet zonder onderzoek terzijde waren geschoven en dat verweerder terecht had opgemerkt dat eiser de documenten eerder had kunnen laten opstellen. Eiser's argument dat zijn leeftijd een verschoonbare reden was voor het niet eerder overleggen van de documenten, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.6555
v-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

ProcesverloopBij besluit van 20 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.6556, plaatsgevonden op 18 april 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.G.G.P. Dupont. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 29 maart 2018 afgewezen. Dat besluit staat in rechte vast.
2. Op 21 augustus 2018 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. In rechte is vast komen te staan dat eiser eerder niet geloofwaardig heeft verklaard over het gestelde overlijden van zijn ouders en de problemen daarna met zijn stiefmoeder.
Eiser heeft ter ondersteuning van zijn opvolgende asielaanvraag documenten overgelegd over zijn ouders, te weten de inschrijving van een vonnis ter vervanging van hun geboorteakte en een vonnis op verzoekschrift geldend als overlijdensakte. Deze documenten zijn door Bureau Documenten als mogelijk echt aangemerkt. Daarnaast heeft eiser een overlijdensbericht van zijn ouders overgelegd, waarvan Bureau Documenten de authenticiteit niet heeft kunnen vaststellen vanwege het ontbreken van referentiemateriaal.
5. Anders dan eiser stelt kan in dit geval niet worden gezegd dat de documenten zonder enig onderzoek terzijde zijn geschoven. Verweerder heeft deze immers door Bureau Documenten op authenticiteit laten onderzoeken. Verder is van belang dat wanneer de authenticiteit niet kan worden vastgesteld door verweerder, het aan eiser is om aan te tonen dat de documenten authentiek zijn. Deze bewijslastverdeling volgt ook uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Dit geldt temeer nu er sprake is van een opvolgende asielaanvraag. Daarnaast is het van belang of eiser de documenten eerder had kunnen overleggen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2017 [1] heeft verweerder terecht opgemerkt dat ook onder de Procedurerichtlijn een verwijtbaarheidstoets wordt gehanteerd. Eisers verwijzing naar de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [2] en het Hof van Justitie van de Europese Unie doet hier niet aan af.
6. Eiser meent dat het niet eerder overleggen van de documenten verschoonbaar is vanwege zijn leeftijd. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 26 april 2018, waarin is overwogen dat verweerder mocht verwachten dat eiser al in de vorige procedure een overlijdensakte had overgelegd. Daarbij is in de eerste procedure gewezen op het telefonisch contact dat eiser naar eigen zeggen heeft gehad met zijn zusjes en stiefmoeder in Guinee en het feit dat hij via zijn stiefmoeder een geboorteakte heeft laten overkomen. Ook is eerder aan de orde gekomen of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de minderjarigheid van eiser. Verweerder heeft gelet hierop in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser de tardieve akten al eerder had kunnen laten opstellen. Ook voor de overgelegde bidprentjes geldt dat deze eerder hadden kunnen worden toegestuurd. Dat eiser van het bestaan van bidprentjes niets af wist, laat onverlet dat hij zijn stiefmoeder eerder heeft kunnen vragen om alle documenten ter onderbouwing van zijn asielrelaas toe te sturen.
7. Ten slotte stelt eiser dat verweerder heeft nagelaten te beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in het arrest Bahaddar. [3] De rechtbank stelt vast dat eiser niet geconcretiseerd heeft waaruit die bijzondere omstandigheden volgens hem bestaan.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Andel, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van het proces-verbaal.

Voetnoten

2.EHRM 19 januari 2016 (M.D. en M.A. tegen België, nr 58689/12), 18 december 2012 (F.N. tegen Zweden, nr. 28774/09), 18 november 2014 (M.A. tegen Zwitserland, nr 52589/13) en 2 oktober 2012 (Singh tegen België, nr. 33210/11) en HvJ EU 2 december 2014 (A,B,C, ECLI:EU:C:2014:2406).
3.EHRM 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland, nr 25894).