ECLI:NL:RBDHA:2019:4439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2016 en jonggehandicaptenkorting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. Eiseres ontving in 2016 een bijstandsuitkering van de gemeente en heeft in april 2017 haar aangifte IB/PVV ingediend. Na een wijziging van de aangifte, waarbij eiseres een lager bedrag aan bijstand aangaf, heeft de Belastingdienst een voorlopige aanslag opgelegd die resulteerde in een teruggaaf. Echter, op basis van de jaaropgave van de gemeente heeft de Belastingdienst de aanslag IB/PVV vastgesteld op een hoger bedrag, wat leidde tot het geschil.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst terecht is uitgegaan van de jaaropgave van de gemeente en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de jaaropgave onjuist was. Eiseres stelde ook recht te hebben op de jonggehandicaptenkorting, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet IB, omdat de door haar overgelegde beschikking betrekking had op de Participatiewet en niet op de Wet Wajong. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af, inclusief de proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/7343

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van29 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [plaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 30 oktober 2018 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres ontving in 2016 een bijstandsuitkering van de gemeente [plaats] (de gemeente). Op 6 april 2017 heeft eiseres gegevens van de ‘vooraf ingevulde aangifte’ (VIA) voor de aangifte IB/PVV 2016 opgevraagd. Op 24 april 2017 heeft eiseres conform de gegevens in de VIA de aangifte IB/PVV 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.514. Eiseres heeft op 18 juni 2017 alsnog een gewijzigde aangifte IB/PVV 2016 gedaan en daarin aangegeven dat zij € 11.429 bijstand had ontvangen van de gemeente. Op basis van de laatste aangifte heeft eiseres een voorlopige aanslag opgelegd gekregen die resulteerde in een teruggaaf van € 1.127.
2. Naar aanleiding van de jaaropgave die de gemeente verstrekt heeft aan verweerder is verweerder afgeweken van de voorlopige aanslag. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2016 van eiseres vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.514. De jaaropgave van de gemeente vermeldt dat eiseres een bedrag van € 14.514 aan bijstand heeft ontvangen.
3. In geschil is of de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
4. Verweerder mag uitgaan van de jaaropgave 2016 van de gemeente, zoals deze door haar als inhoudingsplichtige aan verweerder is verstrekt. Verweerder hoeft geen onderzoek in te stellen naar de juistheid van de jaaropgave (Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:16). Dat is slechts anders indien eiseres feiten en omstandigheden aanvoert waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de bedragen in de jaaropgave niet juist zijn. Naar de rechtbank begrijpt stelt eiseres dat in de jaaropgave van de gemeente een onbelaste stimuleringspremie in de zin van de Participatiewet is begrepen, waardoor het bedrag van de jaaropgave te hoog zou zijn. Verweerder heeft ter zitting erop gewezen dat de gemeente een stimuleringspremie niet in de jaaropgave opneemt. De rechtbank ziet geen grond te twijfelen aan de juistheid van deze mededeling. Nu de eventuele stimuleringspremie niet in de jaaropgave is begrepen en dus niet in de heffing is betrokken, ziet de rechtbank geen aanleiding om de stimuleringspremie door middel van een heffingskorting weer uit de heffing te halen, zoals eiseres verlangt. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder voor de aanslag IB/PVV 2016 terecht uitgegaan van de bedragen in de jaaropgave van de gemeente en is het inkomen van werk en woning terecht vastgesteld op € 14.514.
5. Voorts heeft eiseres gesteld dat zij recht heeft op de jonggehandicaptenkorting. Op grond van artikel 8.16a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) geldt de jonggehandicaptenkorting voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning, tenzij voor hem de ouderenkorting geldt. Eiseres meent dat zij reeds een beschikking naar verweerder heeft verzonden, waaruit blijkt dat zij een (slapend) recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Wajong. Ter zitting is gebleken dat die beschikking betrekking heeft op de Participatiewet en niet op de Wet Wajong. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldaan heeft aan de voorwaarden van artikel 8.16a van de Wet IB en heeft eiseres geen recht op de jonggehandicaptenkorting. De rechtbank merkt overigens op dat het niet op de weg ligt van de inspecteur dat eiseres in het bezit komt van de juiste beschikking.
6. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente en ook overigens is niet gebleken dat deze is berekend in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.J. Baak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.