ECLI:NL:RBDHA:2019:4296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen evenementenvergunning gegrond wegens onvoldoende motivering van het besluit op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een evenementenvergunning die was verleend aan Stichting [stichting] voor het evenement [C] dat plaatsvond van 27 tot en met 31 december 2017. Eiseres, die in de nabijheid van het evenement woont, heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van de burgemeester van Den Haag, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. Eiseres stelde dat de vergunning onvoldoende rekening hield met de geluidsnormen en de overlast die het evenement met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat de bezwaren van eiseres niet inhoudelijk waren beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adviescommissie bezwaarschriften de bezwaren van eiseres gegrond had geacht, maar dat de burgemeester dit advies niet had gevolgd zonder adequate motivering. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, maar heeft geen aanleiding gezien om het primaire besluit te herroepen, aangezien het evenement al had plaatsgevonden. De rechtbank heeft verweerder opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/6227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: F. Schumans).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Stichting [stichting] een evenementenvergunning verleend voor het evenement [C] van 27 tot en met 31 december 2017 in het [ADRES] te Den Haag.
Bij besluit van 31 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder en eiseres hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2019.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn [X], werkzaam bij de gemeente Den Haag, en [Y], de vergunninghouder, verschenen.

Overwegingen

1. Bij primair besluit heeft verweerder een vergunning verleend voor het evenement [C] voor de periode 27 tot en met 31 december 2017 in het [ADRES] te Den Haag (hierna: [C] 2017), waarbij tot 01:00 uur een geluidsnorm van 60 dB(A) is toegestaan. Eiseres woont aan het [ADRES].
2. In haar advies van 28 juni 2018 heeft de Adviescommissie bezwaarschriften van de gemeente Den Haag erop gewezen dat het de adviescommissie uit eerdere zaken bekend is dat een geluidsnorm van 75 dB(A) voor een dergelijk evenement aanvaardbaar is. Het ging in die zaken echter om een locatie met een centrumfunctie en een concentratie aan horeca. Het [ADRES] heeft niet een dergelijke centrumfunctie, zodat de door verweerder lager voorgeschreven norm van 60 dB(A) terecht is. Het staat vast dat gedurende het evenement de voorgeschreven geluidsnorm consequent met 5 tot 18 dB(A) is overschreden en dat hierop niet is gehandhaafd. Het risico op overschrijding van de geluidsnorm dient dan ook te worden meegewogen bij het bepalen van de voorschriften en de inzet van handhaving voor het evenement in 2018. Hoewel het bezwaar van eiseres met betrekking tot de ondervonden geluidsoverlast gegrond is, dient het primaire besluit in stand te worden gelaten, aangezien het evenement reeds heeft plaatsgevonden, aldus de adviescommissie.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten, omdat het evenement al heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven de bevindingen uit het geluidsonderzoek en de ervaren overlast mee te wegen bij het bepalen van de voorschriften van een toekomstige vergunning voor het evenement [C] en toezicht te zullen houden op naleving van de vergunningsvoorschriften. Verweerder heeft daarbij te kennen gegeven niet uit te sluiten dat die afweging ertoe leidt dat aan een toekomstige vergunning een hogere geluidsnorm zal worden verbonden.
4. Eiseres betoogt dat verweerder in het bestreden besluit haar bezwaren ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Zij wijst erop dat [C] een terugkerend evenement is. In haar advies aan verweerder acht de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: Adviescommissie) de bezwaren van eiseres over de ondervonden geluidoverlast gegrond. Zij adviseert verweerder aan een volgende vergunning geen hogere geluidsnorm dan 60 dB(A) te verbinden. Ook blijkt uit het advies dat verweerder ten onrechte de vergunningsvoorwaarden niet heeft gehandhaafd, ook niet toen duidelijk werd dat die werden overschreden. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom het advies niet wordt gevolgd. Verweerder heeft op 4 september 2018, in reactie op een e-mail van eiseres, medegedeeld het bestreden besluit aan te vullen. Hiermee heeft verweerder zelf ook aangegeven dat het bestreden besluit onvolledig is, aldus eiseres.
Eiseres betoogt voorts dat haar bezwaar slechts ziet op de duur van het evenement tot 01:00 uur en de nachtelijke afbouw tot 04:00 uur in de laatste nacht. Uit de bezwaarprocedure is gebleken dat verweerder bij de vergunningverlening ten onrechte alleen naar de veiligheid heeft gekeken, maar geen rekening heeft gehouden met de door het evenement te verwachten overlast voor de omwonenden, ondanks dat ook voorgaande jaren door omwonenden bij verweerder over de overlast is geklaagd. Voorts is gebleken dat de langere openingstijd tot 01:00 uur en de nachtelijke afbouw tot 04:00 uur is gelegen in het financiële belang van de vergunninghouder, dan wel het belang van de artiesten om zo snel mogelijk te kunnen afbouwen. Niet valt in te zien dat dit belang opweegt tegen het belang van omwonenden om geen overlast te ervaren die verder gaan dat gebruikelijk en redelijk is bij dit soort evenementen. Bovendien doet het bestreden besluit vermoeden dat verweerder voornemens is de geluidsnorm voor de volgende editie van het evenement te verhogen.
5. Ingevolge artikel 2:25, zesde lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (hierna: APV) kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van overlast;
c. de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;
d. de zedelijkheid of gezondheid.
Ingevolge het zevende lid kan de burgemeester bij toepassing van de in het zesde lid genoemde weigeringsgronden in aanmerking nemen:
(…);
d. of de aard van het evenement zich verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie;
(…);
g. of gevaar bestaat voor onaanvaardbare belasting voor de omgeving als gevolg van het plaatsvinden van het evenement.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Eiseres heeft terecht betoogd dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de door haar aangevoerde gronden van bezwaar en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De adviescommissie heeft geadviseerd het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hij van dat advies is afgeweken. Daar komt bij dat verweerder het bezwaar van eiseres evenmin expliciet ongegrond heeft verklaard. Verweerder heeft ter zitting verklaard in het bestreden besluit niet inhoudelijk op de bezwaren van eiseres en de overwegingen van de adviescommissie te zijn ingegaan, omdat op dat moment al duidelijk was dat de vergunningsaanvraag voor het evenement in 2018 op punten tegemoet zou komen aan de bezwaren van eiseres. De overwegingen konden pas worden gemaakt als een volgende aanvraag voorlag, aldus verweerder. Verweerder heeft echter niet onderkend dat een dergelijke handelswijze, bij een terugkerend evenement, ertoe leidt dat eiseres feitelijk een effectief rechtsmiddel wordt ontnomen.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit op grond van de artikelen 7:12, eerste lid, en 7:13, zevende lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bezwaar gegrond wordt verklaard. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
8. In haar bezwaarschrift heeft eiseres zich gericht tegen de duur van het evenement tot 01:00 uur en de nachtelijke afbouw van het evenement na de laatste dag. Eiseres heeft verzocht om een eindtijd van 23:00 uur. Zij heeft er daarbij op gewezen dat het [ADRES] maar een klein park is in een woonwijk.
9. De bezwaren van eiseres richten zich op artikel 2:25, zesde lid, aanhef en onder b, en het zevende lid, aanhef onder d en g, van de APV. De adviescommissie heeft er terecht op gewezen dat verweerder in het primaire besluit alleen heeft gesteld dat er na afweging van de directe belangen geen redenen bekend zijn die het verlenen van de gevraagde vergunning in de weg zouden staan, maar dat verweerder de afweging van die belangen daarmee niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het bij een vergunningsaanvraag gaat om de vraag of de openbare orde in geding is en dat ook de in de aanvraag genoemde eindtijden in dat kader worden beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarbij niet onderkend dat de eindtijden ook kunnen worden bezien in het kader van het voorkomen of beperken van overlast, als bedoeld in artikel 2:25, zesde lid, aanhef en onder b, van de APV. Het standpunt van verweerder dat daarmee eveneens de openbare orde wordt bedoeld, wordt niet gevolgd, nu de openbare orde reeds als zelfstandige weigeringsgrond in dat artikel staat vermeld.
Voorts heeft de adviescommissie zich terecht op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom niet handhavend is opgetreden tegen de permanente overschrijding van de gestelde geluidsnorm. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte een klacht in verband met geluidsoverlast niet als verzoek om handhaving aangemerkt. Indien verweerder van oordeel was dat een overschrijding van de geluidsnorm met 8 dB(A) niet ernstig genoeg was om te handhaven, wordt overwogen dat verweerder in dat geval het verzoek om handhaving had kunnen afwijzen.
Voor zover verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat handhaving niet aangewezen was, omdat de gestelde geluidsnorm van 60 dB(A) voor een dergelijk evenement eigenlijk te laag is en het blijven stellen van een dergelijke lage norm in feite een weigering voor dit soort evenementen betekent, wordt ten overvloede overwogen dat het aan verweerder is om te bepalen of de locatie geschikt is voor het type evenement. Indien dit niet het geval is, dient verweerder de vergunningsaanvraag af te wijzen dan wel aan de vergunning voorschriften te verbinden, bijvoorbeeld door het stellen van eindtijden en geluidsnormen. De adviescommissie heeft er terecht op gewezen dat de afweging of het evenement dan nog (financieel) aantrekkelijk is, een keuze is van de vergunninghouder. Verweerder lijkt in dit geval de grenzen te hebben gesteld op basis van het type evenement, in plaats van op basis van de locatie.
10. Het bezwaar is gegrond. Nu het evenement waarvoor de vergunning is verstrekt reeds heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen aanleiding het primaire besluit te herroepen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Eiseres heeft daartoe geen Formulier Proceskosten overgelegd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.