6.1Eiseres heeft terecht betoogd dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de door haar aangevoerde gronden van bezwaar en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De adviescommissie heeft geadviseerd het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hij van dat advies is afgeweken. Daar komt bij dat verweerder het bezwaar van eiseres evenmin expliciet ongegrond heeft verklaard. Verweerder heeft ter zitting verklaard in het bestreden besluit niet inhoudelijk op de bezwaren van eiseres en de overwegingen van de adviescommissie te zijn ingegaan, omdat op dat moment al duidelijk was dat de vergunningsaanvraag voor het evenement in 2018 op punten tegemoet zou komen aan de bezwaren van eiseres. De overwegingen konden pas worden gemaakt als een volgende aanvraag voorlag, aldus verweerder. Verweerder heeft echter niet onderkend dat een dergelijke handelswijze, bij een terugkerend evenement, ertoe leidt dat eiseres feitelijk een effectief rechtsmiddel wordt ontnomen.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit op grond van de artikelen 7:12, eerste lid, en 7:13, zevende lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bezwaar gegrond wordt verklaard. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
8. In haar bezwaarschrift heeft eiseres zich gericht tegen de duur van het evenement tot 01:00 uur en de nachtelijke afbouw van het evenement na de laatste dag. Eiseres heeft verzocht om een eindtijd van 23:00 uur. Zij heeft er daarbij op gewezen dat het [ADRES] maar een klein park is in een woonwijk.
9. De bezwaren van eiseres richten zich op artikel 2:25, zesde lid, aanhef en onder b, en het zevende lid, aanhef onder d en g, van de APV. De adviescommissie heeft er terecht op gewezen dat verweerder in het primaire besluit alleen heeft gesteld dat er na afweging van de directe belangen geen redenen bekend zijn die het verlenen van de gevraagde vergunning in de weg zouden staan, maar dat verweerder de afweging van die belangen daarmee niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het bij een vergunningsaanvraag gaat om de vraag of de openbare orde in geding is en dat ook de in de aanvraag genoemde eindtijden in dat kader worden beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarbij niet onderkend dat de eindtijden ook kunnen worden bezien in het kader van het voorkomen of beperken van overlast, als bedoeld in artikel 2:25, zesde lid, aanhef en onder b, van de APV. Het standpunt van verweerder dat daarmee eveneens de openbare orde wordt bedoeld, wordt niet gevolgd, nu de openbare orde reeds als zelfstandige weigeringsgrond in dat artikel staat vermeld.
Voorts heeft de adviescommissie zich terecht op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom niet handhavend is opgetreden tegen de permanente overschrijding van de gestelde geluidsnorm. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte een klacht in verband met geluidsoverlast niet als verzoek om handhaving aangemerkt. Indien verweerder van oordeel was dat een overschrijding van de geluidsnorm met 8 dB(A) niet ernstig genoeg was om te handhaven, wordt overwogen dat verweerder in dat geval het verzoek om handhaving had kunnen afwijzen.
Voor zover verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat handhaving niet aangewezen was, omdat de gestelde geluidsnorm van 60 dB(A) voor een dergelijk evenement eigenlijk te laag is en het blijven stellen van een dergelijke lage norm in feite een weigering voor dit soort evenementen betekent, wordt ten overvloede overwogen dat het aan verweerder is om te bepalen of de locatie geschikt is voor het type evenement. Indien dit niet het geval is, dient verweerder de vergunningsaanvraag af te wijzen dan wel aan de vergunning voorschriften te verbinden, bijvoorbeeld door het stellen van eindtijden en geluidsnormen. De adviescommissie heeft er terecht op gewezen dat de afweging of het evenement dan nog (financieel) aantrekkelijk is, een keuze is van de vergunninghouder. Verweerder lijkt in dit geval de grenzen te hebben gesteld op basis van het type evenement, in plaats van op basis van de locatie.
10. Het bezwaar is gegrond. Nu het evenement waarvoor de vergunning is verstrekt reeds heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen aanleiding het primaire besluit te herroepen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Eiseres heeft daartoe geen Formulier Proceskosten overgelegd.