ECLI:NL:RBDHA:2019:4277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
C/09/571733 / KG RK 19-583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 2 april 2019 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de meervoudige kamer van de Rechtbank Den Haag. Verzoeker stelde dat de vragen die door de rechters tijdens de zitting werden gesteld, blijk gaven van vooringenomenheid. Hij was van mening dat zijn belangrijke punten niet aan de orde waren gekomen en dat de rechtbank al een beslissing had genomen zonder naar hem te luisteren. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat het aan de rechtbank is om de vragen te stellen die zij relevant acht voor de beoordeling van het geschil. De wrakingskamer vond geen aanwijzingen voor partijdigheid in de gestelde vragen en concludeerde dat verzoeker voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten naar voren te brengen.

Daarnaast voerde verzoeker aan dat de rechtbank geen toezegging had gedaan over nader feitenonderzoek. De meervoudige kamer had echter aangegeven zich hierover te beraden, wat volgens de wrakingskamer geen objectieve schijn van vooringenomenheid opleverde. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, met de beslissing dat de behandeling van de onderliggende procedure voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 april 2019.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/25
zaak- /rekestnummer: C/09/571733/ KG RK 19/583
Beslissing van 29 april 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
de meervoudige kamer,
mr. M. van Paridon,
mr. O.F. Bouwman,
en mr. A.M. Gruschke,
voorzitter en rechters van de meervoudige kamer in deze rechtbank,
hierna te noemen: de meervoudige kamer of de gewraakte rechters.
Belanghebbende in deze procedure is:
- [belanghebbende] , bijgestaan door haar raadsvrouw mr. D.R.M. de Vos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 2 april 2019;
- het proces-verbaal van de zitting van 2 april 2019;
- de schriftelijke reactie van de gewraakte rechters van 11 april 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- verzoeker.
De gewraakte rechters, [belanghebbende] en haar raadsvrouw mr. D.R.M. de Vos hebben voorafgaande aan de mondelinge behandeling laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met nummer C/09/518164 FA RK 16-7018 tussen verzoeker en belanghebbende.
Naar aanleiding van verzoeken van zowel de belanghebbende als de verzoeker met betrekking tot het ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kinderen heeft op 2 april 2019 een zitting plaatsgevonden. Gedurende de zitting heeft de verzoeker gezegd dat hij de indruk had dat de rechters vooringenomen waren, omdat hun vragen toegespitst waren op de vraag hoe de vader kon worden voorzien van informatie. Daarmee was naar mening van de verzoeker al duidelijk waar de rechtbank heen wilde ten aanzien van de beslissingen omtrent het gezag over en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. Verzoeker heeft verder ter terechtzitting verklaard dat hij een wraking overweegt als de rechtbank niet bereid is de juiste vragen te stellen en een onderzoek te doen naar de feiten.
2.2.
Na de mondelinge behandeling op 2 april 2019 heeft de verzoeker alsnog een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend. Verzoeker heeft daarin dezelfde feiten en omstandigheden, die door hem ter zitting naar voren zijn gebracht, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
2.3.
De gewraakte rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoeker stelt dat uit de vraagstelling van de meervoudige kamer ter zitting haar vooringenomenheid blijkt en dat de punten die hij van belang achtte niet aan de orde zijn gekomen. De wrakingskamer is van oordeel dat het aan de rechtbank is om de vragen te stellen die zij van belang acht voor de beoordeling van het voorgelegde geschil. De wrakingskamer ziet in de ter zitting gestelde vragen geen aanwijzingen voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Voor zover verzoeker zich op het standpunt stelt dat de rechtbank al een beslissing had genomen zonder naar hem te luisteren, is dat verzoek feitelijk onvoldoende onderbouwd en feitelijk onjuist. Uit het proces-verbaal van de zitting van 2 april 2019 blijkt namelijk dat beide partijen zijn gehoord met betrekking tot de verzoeken en dat verzoeker dus de gelegenheid heeft gehad om te zeggen wat hij wilde. Met zoveel woorden heeft verzoeker aan het einde van de zitting gezegd geen redenen te zien voor een wrakingsverzoek, nu hij alle gelegenheid heeft gehad om alles te zeggen wat hij wilde. Op grond van welke feiten of omstandigheden dat dan na de zitting in de ogen van verzoeker ineens anders zou zijn, heeft hij niet duidelijk gemaakt.
3.3.
Verzoeker heeft nog aangevoerd dat de rechtbank geen toezegging heeft willen doen omtrent nader feitenonderzoek. De meervoudige kamer heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting meegedeeld dat zij zich over het verzoek tot nader feitenonderzoek zal beraden. Uit het feit dat de rechtbank vermelde toezegging niet heeft willen doen, blijkt geen (objectiveerbare schijn van) vooringenomenheid. Hetzelfde geldt voor de mededeling dat de rechtbank zich over nader feitenonderzoek zal beraden.
3.4.
Gelet op voorgaande wordt het verzoek tot wraking afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• belanghebbende [belanghebbende] , p/a haar raadsvrouw mr. D.R.M. de Vos;
• de meervoudige kamer bestaande uit mr. M. van Paridon, mr. O.F. Bouwman en mr. A.M. Gruschke.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O. van der Burg, P.M.E. Bernini en S.M. Krans in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Beeck en in openbaar uitgesproken op 29 april 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.