ECLI:NL:RBDHA:2019:4202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een bedrijfspand wegens hennepkwekerij en de beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, de verhuurder van een bedrijfspand, en de burgemeester van Rijswijk, die het pand had gesloten wegens de aanwezigheid van een hennepkwekerij. De burgemeester had op 12 april 2018 besloten het pand te sluiten voor negen maanden, na het aantreffen van 425 hennepplanten. Eiser was het niet eens met dit besluit en stelde dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de activiteiten van zijn huurder, aangezien hij voorafgaand aan de huurovereenkomst voldoende checks had uitgevoerd. Eiser betoogde dat de sluiting onredelijk was en niet voldeed aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de hennepkwekerij terecht als een ernstig geval had aangemerkt, maar dat dit niet betekende dat de sluiting in redelijkheid kon worden gehandhaafd. De rechtbank concludeerde dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Eiser had zich voldoende ingespannen om een betrouwbare huurder te vinden en had geen controle kunnen uitoefenen binnen de korte termijn van drie maanden. Bovendien was er geen sprake van verkoop van drugs, wat de situatie verzachtte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor de sluiting van het pand ongedaan werd gemaakt. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Aantjes),
en

De Burgemeester van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: mr. M.L. Vroom).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] op grond van artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor de duur van negen maanden, met ingang van 19 april 2018.
Bij besluit van 17 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 20 februari 2018 heeft de politie in het pand aan de [adres] te [plaats] een hennepkwekerij aangetroffen, met in totaal 425 hennepplanten. Volgens verweerder is sprake van een ‘ernstig geval’ zoals genoemd in het Damoclesbeleid van de gemeente Rijswijk, waardoor hij overgaat tot een sluiting van het pand voor de duur van negen maanden.
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij is als verhuurder van dit pand op 2 december 2017 een huurovereenkomst aangegaan. Hij stelt dat hem niet verweten kan worden dat in zijn bedrijfspand een hennepkwekerij is gestart, nu hij voorafgaand aan de huurovereenkomst de huurder voldoende heeft gecheckt. Hij acht het onredelijk om van een verhuurder te verwachten om binnen een periode van drie maanden de activiteiten binnen een pand te controleren. Verweerders beleid laat onvoldoende ruimte om te volstaan met een minder vergaande maatregel dan sluiting. Ook is onredelijk dat het beleid geen rekening houdt met het ontbreken van verwijtbaarheid. Verweerder heeft geen blijk gegeven van een afweging in dit kader, om eventueel te volstaan met een waarschuwing. Zowel de sluiting als de duur daarvan voldoet volgens eiser niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het is geen herstelsanctie maar een bestraffende sanctie vanwege het punitieve karakter. Verder stelt eiser dat verweerder ten onrechte niet heeft betrokken dat nog geen sprake was van verkoop van de drugs, waardoor geen sprake was van een ‘ernstig geval’ zoals genoemd in het Damoclesbeleid.
3.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of met de hennepkwekerij sprake was van een ‘ernstig geval’ zoals genoemd in het Damoclesbeleid van de gemeente Rijswijk en of verweerder vanwege de omstandigheden van het geval op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van dit beleid had moeten afwijken.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aangetroffen hennepkwekerij terecht heeft aangemerkt als ernstig geval zoals genoemd in het Damoclesbeleid, gelet op de aangetroffen hoeveelheid middelen en de aanwezigheid in de kweekruimte van assimilatielampen. Eisers stelling dat nog geen sprake was van verkoop, is in dit kader niet van belang. Door de grote hoeveelheid hennepplanten is immers volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling, zoals bijvoorbeeld de uitspraak van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2365) aannemelijk dat deze bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Zoals de Afdeling bijvoorbeeld in de uitspraak van 27 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2081) heeft overwogen, is voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk drugs zijn verhandeld, maar volgt uit het woord "daartoe" in deze bepaling dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid tot sluiting verschaft. Omdat verweerder de aangetroffen hennepkwekerij terecht heeft aangemerkt als ernstig geval, was verweerder volgens zijn beleid bevoegd om het bedrijfspand van eiser voor de duur van negen maanden te sluiten.
3.3
Dit betekent niet zonder meer dat verweerder zijn besluit tot sluiting in redelijkheid heeft kunnen nemen. Verweerder moet bij het nemen van een besluit een nadere beoordeling maken. Daarbij moet hij alle omstandigheden van het geval betrekken en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden in dit geval moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb. De omstandigheden van dit geval zijn naar het oordeel van de rechtbank voor een groot deel vergelijkbaar met de omstandigheden die speelden in de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:794). In die uitspraak heeft de Afdeling een hoger beroep tegen de sluiting van een bedrijfspand voor de duur van zes maanden vanwege een hennepkwekerij met 486 hennepplanten, gegrond verklaard. In het geval dat nu voorligt betreft het een sluiting voor de duur van negen maanden vanwege een hennepkwekerij met 425 hennepplanten. Eiser verhuurde het pand per 1 december 2017. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser vóór het aangaan van de huurovereenkomst het nodige heeft gedaan om zich ervan te vergewissen dat hij met een bonafide huurder te maken had. Zo heeft eiser zich vergewist van de identiteit van de huurder door een kopie van het paspoort te verlangen en een uittreksel bij de Kamer van Koophandel op te vragen van zijn aannemersbedrijf. Het aannemersbedrijf had eerder naar genoegen een klus uitgevoerd voor makelaarskantoor [makelaarskantoor], de beheerder van het pand. Daarbij had eiser in de huurovereenkomst opgenomen dat het gehuurde uitsluitend bestemd was om te worden gebruikt als bedrijfsruimte voor opslag van bouwmaterialen; en dat het niet toegestaan was zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder een andere bestemming aan het gehuurde te geven. Ter zitting heeft eiser gezegd dat hij inmiddels in de huurovereenkomst een expliciet verbod op hennepkweken heeft opgenomen. De huurder betaalde de huur per bank, de huur is nimmer contant betaald. Op 20 februari 2018, dus binnen drie maanden, is de hennepkwekerij aangetroffen. Gezien de voornoemde omstandigheden en de voornoemde uitspraak van de Afdeling, volgt de rechtbank eiser in zijn standpunt dat hem niet tegengeworpen kan worden dat hij niet binnen deze korte termijn het pand is gaan controleren. Verder acht de rechtbank in dit kader van belang dat de hennep nog niet was geoogst en dat dus nog geen handel had plaatsgevonden vanuit het pand, en dat voorts niet in geschil is dat eiser geruime schade heeft geleden. Gelet op het voorgaande in samenhang bezien, heeft verweerder in dit geval niet in redelijkheid een last onder bestuursdwang kunnen opleggen. De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten in beroep van € 1.024,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht vergoedt ter hoogte van € 338,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.