ECLI:NL:RBDHA:2019:4157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
7443238 RP VERZ 19-5006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toekenning van transitievergoeding in geval van verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een vereniging en een werknemer, hierna aangeduid als [naam vereniging] en [verweerster]. [naam vereniging] heeft op 2 januari 2019 een verzoekschrift ingediend om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden, onderbouwd met de stelling dat er sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. [verweerster] heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en verzocht om toekenning van een transitievergoeding van € 81.264,00 bruto, alsook om vergoeding van de proceskosten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 maart 2019 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een vertrouwensconflict is ontstaan tussen het bestuur van [naam vereniging] en [verweerster], vooral naar aanleiding van de sollicitatieprocedure voor een nieuwe adjunct-directeur. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat herplaatsing van [verweerster] niet mogelijk is, aangezien er binnen de organisatie geen andere functies beschikbaar zijn.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden op basis van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek, met ingang van 2 april 2019. Tevens is de transitievergoeding van € 81.264,00 bruto aan [verweerster] toegewezen, omdat [naam vereniging] geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte of berekening daarvan. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan [naam vereniging], die als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
HvB
Zaaknr.: 7443238 RP VERZ 19-5006
Uitspraakdatum: 18 MAART 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
De vereniging
[naam vereniging],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: [naam vereniging] ,
gemachtigde: mr. W.Brussee,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. T.J.C.M. Broekman.

1.Het procesverloop

1.1.
[naam vereniging] heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op 2 januari 2019, verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend en daarbij om toekenning van een transitievergoeding verzocht ten bedrage van € 81.264,00 bruto met veroordeling van [naam vereniging] in de proceskosten.
1.2.
Op 4 maart 2019 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Verschenen zijn drie leden van het statutaire bestuur namens [naam vereniging] en [verweerster] in persoon, bijgestaan door hun gemachtigden. Daarbij zijn door [naam vereniging] pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft [naam vereniging] nog een productie overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] is geboren op [geboortedag] 1958 en sinds 2 september 2002 in dienst bij [naam vereniging] , sedert 2012 in de functie van [functie] tegen een salaris van € 5.968,55 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en verdere emolumenten met een werktijdfactor van 1,0852.
2.2.
Volgens de toepasselijke CAO Primair Onderwijs bedraagt de opzegtermijn voor [verweerster] drie maanden.

3.Het verzoek

3.1.
[naam vereniging] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt [naam vereniging] ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een ernstig verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van [naam vereniging] redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ter onderbouwing daarvan heeft [naam vereniging] het volgende naar voren gebracht.
Onder [naam vereniging] ressorteert één basisschool.
[verweerster] is een gewaardeerde [functie] . Echter naar aanleiding van de sollicitatie- en benoemingsprocedure van een nieuwe adjunct-directeur voor de school naast [verweerster] in mei 2018 is in de periode van mei 2018 tot en met oktober 2018 is een ernstig verschil van inzicht ontstaan tussen het bestuur enerzijds en [verweerster] anderzijds. Die verschillen van inzicht betreffen de onderscheiden verantwoordelijkheden ten aanzien van de genoemde sollicitatie- en benoemingsprocedure, de wijze waarop het bestuur respectievelijk [verweerster] die verantwoordelijkheden hebben gedragen en de wijze waarop zij daarbij van hun verschillende bevoegdheden al dan niet gebruik hebben gemaakt.
Daardoor is een inmiddels onoverbrugbaar vertrouwensconflict ontstaan tussen het bestuur van [naam vereniging] en [verweerster] .
[verweerster] is niet herplaatsbaar omdat [naam vereniging] maar één [functie] te vergeven heeft binnen haar organisatie.
[naam vereniging] bepleit uitdrukkelijk niet dat [verweerster] een ernstig verwijt treft wat betreft de ontstane situatie.
Evenmin betwist [naam vereniging] de hoogte van de door [verweerster] berekende en verzochte transitievergoeding ter hoogte van één jaarsalaris te weten € 81.264,00.

4.Het verweer

4.1.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek. Zij kan niet ontkennen dat er sprake is van een verstoorde relatie, zoals aan het verzoek van [naam vereniging] ten grondslag is gelegd. Het had volgens haar echter niet zo hoeven lopen als het bestuur zich gedurende de sollicitatie- en benoemingsprocedure van de nieuwe adjunct-directeur open was geweest over de met betrekking tot die procedure gevoerde gesprekken. Zij is met name door het bestuur niet gekend in de gesprekken die het bestuur met een aantal teamleden over dit proces heeft gevoerd.
Voor het geval dat overgegaan moet worden tot ontbinding verzoekt zij om er rekening mee te houden dat het verzoekschrift mét producties pas op 17 januari 2019 aan haar is gefaxt.
Daarnaast verzoekt zij om toekenning van een transitievergoeding van € 81.264,00 bruto.

5.De beoordeling

5.1.
Beoordeeld dient te worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Het onderhavige verzoek houdt geen verband met enig opzegverbod.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
[naam vereniging] voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een inmiddels ontstane ernstig verstoorde arbeidsverhouding.
[verweerster] onderschrijft dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669, derde lid onder g BW.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter ook zelf kunnen vaststellen dat een vruchtbare samenwerking tussen partijen niet meer te verwachten is.
5.4.
Ook staat vast dat herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is omdat er geen andere functie als [functie] binnen [naam vereniging] beschikbaar is.
5.5.
Wat betreft de onder het verzoek gelegde reden, een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van [naam vereniging] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, is van belang om vast te stellen dat een zodanige situatie zich inderdaad tussen partijen voordoet maar dat dit los staat van de vraag naar de verwijtbaarheid voor het ontstaan daarvan.
Zoals gezegd, heeft de kantonrechter mede aan de hand van de stukken tijdens de mondelinge behandeling zelf ook geconstateerd dat herstel van een vruchtbare samenwerking tussen partijen niet meer te verwachten is.
5.6.
De conclusie is dat het verzoek van [naam vereniging] zal worden toegewezen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 2 april 2019. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
Uit het toen per fax ingekomen verzoek van [naam vereniging] (zonder producties) is immers de inhoud van het verzoek en de grondslag daarvan voor [verweerster] voldoende duidelijk om zich te kunnen voorbereiden op haar verweer en het doen van eventuele tegenverzoeken.
5.7.
Daarnaar gevraagd tijdens de mondelinge behandeling, is namens [naam vereniging] uitdrukkelijk verklaard dat in dit geval geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verweerster] .
Aan deze uitlating dient dan ook de conclusie te worden verbonden dat de situatie als bedoeld in artikel 7:673, zevende lid aanhef en onder c BW zich hier niet voordoet.
Dat betekent dat de door [verweerster] verzochte transitievergoeding voor toewijzing vatbaar is, nu [naam vereniging] ook geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte of de berekening daarvan.
5.8.
Dit alles leidt tot de navolgende beslissing, waarbij [naam vereniging] als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 2 april 2019 onder toekenning van een transitievergoeding aan [verweerster] van € 81.264,00 bruto;
6.2.
veroordeelt [naam vereniging] tot betaling van de proceskosten tot aan deze uitspraak begroot op € 480,00 voor salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.C. Heuveling van Beek kantonrechter en op 18 maart 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.