In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in de asielprocedures van een Syrische eiser en zijn gezin. De aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eisers in Griekenland internationale bescherming genieten, waardoor zij volgens de Vreemdelingenwet 2000 geen recht hebben op asiel in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers met onbekende bestemming zijn vertrokken en geen contact meer hebben met hun gemachtigde. Hierdoor ontbrak het hen aan procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
De rechtbank overweegt dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact houdt met zijn gemachtigde, kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Dit leidt tot de conclusie dat de eisers geen rechtens te beschermen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen. De rechtbank heeft daarom de beroepen niet-ontvankelijk verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door rechter A.K. Mireku, in aanwezigheid van griffier F. Grundmeijer. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.