ECLI:NL:RBDHA:2019:3976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
NL19.6076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Dublinclaimanten en de opschorting van overdrachtstermijnen bij asielaanvragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Dublinclaimant. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 1 februari 2019 was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 4 maart 2019. De eiseres voerde aan dat de bewaring onrechtmatig was vanaf 20 maart 2019, omdat de overdrachtstermijn volgens de Dublinverordening zes weken na acceptatie van de Dublinclaim verstrijkt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de indiening van een asielaanvraag door de eiseres op 13 maart 2019 de werking van het overdrachtsbesluit opschortte. Dit betekent dat de overdrachtstermijn nog niet was verstreken en de maatregel van bewaring rechtmatig bleef. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiseres verworpen en het beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.6076, V-nummer [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Waaijer).

Procesverloop

Verweerder heeft op 1 februari 2019 aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiseres heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft zij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiseres heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.W. Koevoets, als waarnemer voor haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 maart 2019 (in de zaak NL19.2863) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 4 maart 2019 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
2. In deze zaak wordt van het volgende uitgegaan.
Op 4 februari 2019 heeft verweerder ten aanzien van eiseres een terugnameverzoek op grond van de Verordening nr. 604/2013 (Dublinverordening) verstuurd aan de Noorse autoriteiten.
Op 5 februari 2019 heeft Noorwegen het terugnameverzoek geaccepteerd.
Op 6 februari 2019 heeft verweerder een overdrachtsbesluit genomen naar aanleiding van dat claimakkoord.
Bij uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 5 maart 2019 heeft de rechtbank het beroep tegen het overdrachtsbesluit ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Op 13 maart 2019 heeft eiseres een asielaanvraag gedaan. Op 26 maart 2019 heeft het Dublin-gehoor plaatsgevonden. Op 31 maart 2019 is het voornemen uitgebracht. Uiterlijk 5 april 2019 zou de zienswijze moeten worden ingediend.
3. Eiseres voert aan dat de bewaring onrechtmatig voortduurt vanaf 20 maart 2019. Het claimakkoord dateert van 5 februari 2019 en de overdrachtstermijn eindigt daarmee op 19 maart 2019. Eiseres wijst erop dat op grond van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening de maximumtermijn voor inbewaringstelling zes weken is vanaf de datum van acceptatie van de Dublinclaim. Volgens eiseres wordt de overdrachtstermijn niet opgeschort door indiening van een asielaanvraag, zolang dit niet berust op een nationale wettelijke grondslag. Eiseres verwijst daarbij naar een uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 6 november 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:13834), een uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 maart 2019 (zaaknummer NL19.6067) en twee uitspraken van rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Rotterdam, van 29 maart 2019 (zaaknummers NL19.6066 en NL19.6079).
3.1.
Verweerder stelt dat de werking van een eerder genomen (kaal) overdrachtsbesluit dat in rechte is komen vast te staan, wordt opgeschort door het indienen van een eerste asielaanvraag. Hij verwijst daarbij naar artikelen 30, eerste lid, en 44a van de Vw en artikel 3.1, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verder moet er volgens verweerder gekeken worden naar de context en het doel van de Dublinverordening. Een strikte toepassing van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening maakt dat aan het doel van dit artikel wordt voorbij gegaan, terwijl niet in geschil is dat er een risico op onderduiken bestaat. In dit kader verwijst verweerder naar het arrest
Amayryvan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 13 september 2017 (ECLI:EU:C:2017:675), in het bijzonder naar de overwegingen 31, 41, 45, 48 en 55 tot en met 58. Gelet op het doel en de context van de Dublinverordening, moet het indienen van een asielaanvraag worden beschouwd als een bezwaar of beroep tegen het overdrachtsbesluit, zoals bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Door een asielaanvraag in te dienen, uit de vreemdeling immers zijn bezwaren tegen de overdracht.
4. Het relevante wettelijk kader luidt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening, voor zover van belang, duurt de bewaring zo kort mogelijk en niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden totdat de overdracht uit hoofde van deze verordening is uitgevoerd en wordt, wanneer een persoon op grond van dit artikel in bewaring wordt gehouden, de overdracht van de betrokkene van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zo spoedig uitgevoerd als praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen zes weken vanaf de impliciete of expliciete aanvaarding van het overname- of terugnameverzoek door een andere lidstaat, dan wel vanaf het tijdstip waarop het beroep of het bezwaar niet langer opschortende werking heeft overeenkomstig artikel 27, lid 3.
4.2.
Op grond van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening, voor zover van belang, bepalen de lidstaten voor een beroep of een bezwaar tegen het overdrachtsbesluit in hun nationale recht één van de opschortingsalternatieven genoemd onder a, b en c.
5. Niet in geschil is dat de in artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening genoemde termijn van zes weken vanaf aanvaarding van het overname- of terugnameverzoek in het geval van eiseres op 20 maart 2019 is verstreken. In geschil is enkel of de werking van het overdrachtsbesluit wordt opgeschort door indiening van de asielaanvraag door eiseres.
De rechtbank is van oordeel dat de overdrachtsbesluit inderdaad wordt opgeschort door de door eiseres ingediende asielaanvraag en overweegt daarover als volgt.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de tekst van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening geen ruimte laat voor opschortende werking van het overdrachtsbesluit bij het indienen van een asielaanvraag. Een dergelijke aanvraag is geen beroep of bezwaar tegen het overdrachtsbesluit. De opschortingsmogelijkheden die in dat artikellid zijn genoemd, zijn echter een uitwerking van wat staat in artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening. Daarin is voorop gesteld dat de bewaring niet langer duurt dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden totdat de overdracht uit hoofde van deze verordening is uitgevoerd. Daarnaast is in de derde alinea van hetzelfde artikellid bepaald dat de overdracht zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden als praktisch mogelijk is.
Indien het nationale recht van een lidstaat regelt dat de feitelijke overdracht wordt opgeschort door het indienen van een asielaanvraag, dan is de overdracht op dat moment praktisch niet mogelijk. Ook is in dat geval redelijkerwijs meer tijd nodig om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden. Hoewel aansluiting bij de tekst dus ontbreekt, strookt het met het doel en de context van de Dublinverordening om bij indiening van een asielaanvraag opschortende werking van het overdrachtsbesluit aan te nemen. Die opschortende werking kan dan worden aangenomen op voorwaarde dat het nationale recht van een lidstaat dat voorschrijft. Daarnaast moet dit in lijn zijn met het ‘Common European Asylum System’ (CEAS). Op grond van artikel 78 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) is dit gemeenschappelijk Europees asielstelsel een uitwerking van het Verdrag van Genève (Vluchtelingenverdrag). De aparte onderdelen van dat systeem moeten dus in onderlinge samenhang worden bezien. Uit artikel 78, tweede lid, aanhef en onder e van het VWEU volgt dat de Dublinverordening onderdeel is van de CEAS. Dit volgt ook uit de inleidende overwegingen van de Dublinverordening.
De nadruk op het doel en de context van de Dublinverordening strookt ook met het arrest
Amaury, waarin het HvJ EU bijvoorbeeld in overweging 31 overweegt dat de mogelijkheid om de betrokkene, onder bepaalde voorwaarden, in bewaring te houden, zoals artikel 28, tweede lid, van de Dublinverordening verduidelijkt, tot doel heeft de overdrachtsprocedures veilig te stellen door te voorkomen dat deze persoon onderduikt en zich aldus onttrekt aan de uitvoering van een eventueel ten aanzien van hem genomen overdrachtsbesluit.
7. In de Nederlandse vreemdelingenwetgeving is sprake van een dergelijke nationale regeling waarbij het indienen van een asielaanvraag de overdracht van de vreemdeling opschort.
8. De rechtbank wijst eerst op de artikelen 3.1 en 3.1a van het Vb.
8.1.
Op grond van artikel 3.1, tweede lid, aanhef, van de Vb geldt als hoofdregel dat het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot gevolg heeft dat de uitzetting achterwege blijft. Een van de uitzonderingen op die hoofdregel is de situatie waarin een eerdere aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 van de Vw en geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag (artikel 3.1, tweede lid, onder b, van de Vb). Uit deze uitzondering, die ziet op het geval dat op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, kan worden afgeleid dat voor ‘uitzetting’ als bedoeld in grond van artikel 3.1, tweede lid, aanhef, van de Vb ook ‘overdracht’ (als bedoeld in de Dublinverordening) moet worden gelezen. Dat blijkt ook uit artikel 3.1a, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vb waarin is bepaald dat de Minister kan bepalen dat uitzetting niet achterwege blijft, indien de aanvraag met toepassing van artikel 30 van de Vw niet in behandeling is genomen.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank betekent het voorgaande dat het indienen van een asielaanvraag niet alleen (in voorkomend geval) tot gevolg heeft dat de uitzetting achterwege blijft maar ook (in voorkomend geval en dus in het geval van eiseres) dat de overdracht op grond van de Dublinverordening achterwege blijft en dus, met andere woorden, wordt opgeschort zoals bedoeld in de artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening.
9. Uit artikel 44a, eerste lid, van de Vw leidt de rechtbank hetzelfde af.
9.1.
Dat artikel bepaalt dat, indien een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, niet in behandeling wordt genomen op grond van artikel 30, eerste lid, dit besluit als overdrachtsbesluit geldt, en het van rechtswege tot gevolg heeft dat:
a. de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder m; en
c. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62c gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden overgedragen.
9.2.
De Dublinverordening introduceerde het overdrachtsbesluit, dat genomen wordt als een andere lidstaat verantwoordelijk is en het asielverzoek dus niet behandeld wordt. Om aan te sluiten bij het bestaande systeem van het terugkeerbesluit is besloten naast artikel 45 Vw 2000 (dat de rechtsgevolgen van de meeromvattende beschikking strekkende tot afwijzing van de asielaanvraag regelt) artikel 44a Vw 2000 in de wet op te nemen waarin de afwijzing op grond van artikel 30 lid 1 aanhef en onder a Vw 2000 tevens als overdrachtsbesluit geldt, zie de parlementaire geschiedenis (MvT, TK 2012/13, 33 699,
nr. 3, p. 8):
“Op grond van artikel 26 van de Verordening dient de betrokken vreemdeling in kennis te worden gesteld van het besluit tot overdragen. Teneinde zoveel mogelijk aan te sluiten bij het bestaande stelsel wordt, analoog aan het terugkeerbesluit, een afwijzende beschikking voor een asielaanvraag vanwege het feit dat een ander land op grond van de Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag aangemerkt als een overdrachtsbesluit.”
9.3.
In verband met de hiervoor geschetste parallel tussen het terugkeerbesluit en het overdrachtsbesluit verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 8 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:959, waarin de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat een eerder uitgevaardigd terugkeerbesluit niet van rechtswege vervalt op het moment van het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfs-vergunning asiel voor bepaalde tijd, maar wordt geschorst. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank voor de hand dat ook een overdrachtsbesluit wordt geschorst of opgeschort op het moment dat een asielaanvraag wordt ingediend.
10. Daarnaast is opschortende werking van het overdrachtsbesluit in lijn met het CEAS. Uit artikel 9 van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) volgt het uitgangspunt dat asielzoekers in de lidstaat mogen blijven tot er op hun asielaanvraag is beslist. Dat houdt naar het oordeel van de rechtbank ook in dat asielzoekers tijdens hun procedure in beginsel niet mogen worden overgedragen in de zin van de Dublinverordening.
11. Gelet op het voorgaande, waarbij de rechtbank de nadruk heeft gelegd op het doel en de context van de Dublinverordening, in samenhang bezien met het CEAS, volgt dat de voor eiseres geldende overdrachtstermijn als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening, door het indienen van een asielaanvraag op 13 maart 2019 is opgeschort. De zeswekentermijn als bedoeld in de derde alinea van dat artikellid is daarom in het geval van eiseres nog niet verstreken. De beroepsgrond faalt.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 10 april 2019.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.