4.2.Op grond van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening, voor zover van belang, bepalen de lidstaten voor een beroep of een bezwaar tegen het overdrachtsbesluit in hun nationale recht één van de opschortingsalternatieven genoemd onder a, b en c.
5. Niet in geschil is dat de in artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening genoemde termijn van zes weken vanaf aanvaarding van het overname- of terugnameverzoek in het geval van eiseres op 20 maart 2019 is verstreken. In geschil is enkel of de werking van het overdrachtsbesluit wordt opgeschort door indiening van de asielaanvraag door eiseres.
De rechtbank is van oordeel dat de overdrachtsbesluit inderdaad wordt opgeschort door de door eiseres ingediende asielaanvraag en overweegt daarover als volgt.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de tekst van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening geen ruimte laat voor opschortende werking van het overdrachtsbesluit bij het indienen van een asielaanvraag. Een dergelijke aanvraag is geen beroep of bezwaar tegen het overdrachtsbesluit. De opschortingsmogelijkheden die in dat artikellid zijn genoemd, zijn echter een uitwerking van wat staat in artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening. Daarin is voorop gesteld dat de bewaring niet langer duurt dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden totdat de overdracht uit hoofde van deze verordening is uitgevoerd. Daarnaast is in de derde alinea van hetzelfde artikellid bepaald dat de overdracht zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden als praktisch mogelijk is.
Indien het nationale recht van een lidstaat regelt dat de feitelijke overdracht wordt opgeschort door het indienen van een asielaanvraag, dan is de overdracht op dat moment praktisch niet mogelijk. Ook is in dat geval redelijkerwijs meer tijd nodig om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden. Hoewel aansluiting bij de tekst dus ontbreekt, strookt het met het doel en de context van de Dublinverordening om bij indiening van een asielaanvraag opschortende werking van het overdrachtsbesluit aan te nemen. Die opschortende werking kan dan worden aangenomen op voorwaarde dat het nationale recht van een lidstaat dat voorschrijft. Daarnaast moet dit in lijn zijn met het ‘Common European Asylum System’ (CEAS). Op grond van artikel 78 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) is dit gemeenschappelijk Europees asielstelsel een uitwerking van het Verdrag van Genève (Vluchtelingenverdrag). De aparte onderdelen van dat systeem moeten dus in onderlinge samenhang worden bezien. Uit artikel 78, tweede lid, aanhef en onder e van het VWEU volgt dat de Dublinverordening onderdeel is van de CEAS. Dit volgt ook uit de inleidende overwegingen van de Dublinverordening.
De nadruk op het doel en de context van de Dublinverordening strookt ook met het arrest
Amaury, waarin het HvJ EU bijvoorbeeld in overweging 31 overweegt dat de mogelijkheid om de betrokkene, onder bepaalde voorwaarden, in bewaring te houden, zoals artikel 28, tweede lid, van de Dublinverordening verduidelijkt, tot doel heeft de overdrachtsprocedures veilig te stellen door te voorkomen dat deze persoon onderduikt en zich aldus onttrekt aan de uitvoering van een eventueel ten aanzien van hem genomen overdrachtsbesluit.
7. In de Nederlandse vreemdelingenwetgeving is sprake van een dergelijke nationale regeling waarbij het indienen van een asielaanvraag de overdracht van de vreemdeling opschort.
8. De rechtbank wijst eerst op de artikelen 3.1 en 3.1a van het Vb.