ECLI:NL:RBDHA:2018:13834
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een beroep van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de overdrachtstermijn van zes weken, zoals vastgelegd in artikel 28 van de Dublinverordening, was verstreken. De eiser was op 16 september 2018 in bewaring gesteld, maar de overdracht naar Bulgarije had niet binnen de vereiste termijn plaatsgevonden. De rechtbank stelde vast dat er geen wettelijke grondslag was voor de opschorting van de overdrachtstermijn, zoals door de verweerder werd aangevoerd. Hierdoor was de maatregel van bewaring vanaf 31 oktober 2018 onrechtmatig.
De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en een schadevergoeding van € 480,- toegekend aan de eiser voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.002,-. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.