ECLI:NL:RBDHA:2018:13834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
NL18.19199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een beroep van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de overdrachtstermijn van zes weken, zoals vastgelegd in artikel 28 van de Dublinverordening, was verstreken. De eiser was op 16 september 2018 in bewaring gesteld, maar de overdracht naar Bulgarije had niet binnen de vereiste termijn plaatsgevonden. De rechtbank stelde vast dat er geen wettelijke grondslag was voor de opschorting van de overdrachtstermijn, zoals door de verweerder werd aangevoerd. Hierdoor was de maatregel van bewaring vanaf 31 oktober 2018 onrechtmatig.

De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en een schadevergoeding van € 480,- toegekend aan de eiser voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.002,-. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.19199

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 september 2018 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. Koevoets, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Salehi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 oktober 2018 (in de zaak NL18.16976) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
2. Eiser voert primair aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, omdat de overdrachtstermijn van zes weken, zoals bedoeld in artikel 28 van de Verordening (EU) 604/2013 (hierna: Dublinverordening), is verstreken. Eiser is op 16 september 2018 in bewaring gesteld ten behoeve van overdracht. Het claimakkoord van Bulgarije dateert van 19 september 2018. Zijn overdracht naar Bulgarije is niet uiterlijk binnen zes weken vanaf de datum van de acceptatie van het terugnameverzoek uitgevoerd. Deze beroepsgrond slaagt.
2.1.
Uit artikel 28, derde lid, derde alinea, van de Dublinverordening (Verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013) volgt dat de overdracht van de vreemdeling zo spoedig mogelijk uitgevoerd dient te worden als praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen zes weken vanaf de impliciete of expliciete aanvaarding van het overname-of terugnameverzoek door een andere lidstaat, dan wel vanaf het tijdstip waarop het beroep of het bezwaar niet langer opschortende werking heeft overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
Artikel 28, derde lid, vierde alinea, van de Dublinverordening bepaalt dat wanneer de verzoekende lidstaat zich niet houdt aan de termijnen voor het indienen van een overname- of terugnameverzoek, of wanneer de overdracht niet binnen de in de derde alinea genoemde termijn van zes weken geschiedt, de betrokkene niet langer in bewaring wordt gehouden.
Artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening bepaalt – voor zover hier van belang – dat de lidstaten voor een beroep of bezwaar tegen het overdrachtsbesluit één van de opschortingsalternatieven genoemd onder a), b), of c) in hun nationale recht bepalen.
2.2.
Uit het dossier blijkt dat op 17 september 2018 aan de Bulgaarse autoriteiten is verzocht eiser terug te nemen. Dit terugnameverzoek is geaccepteerd op 19 september 2018.
De uiteindelijke overdrachtstermijn eindigde daarmee op 31 oktober 2018. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van opschortende werking van de overdracht zoals bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Het standpunt van verweerder dat de overdrachtstermijn is opgeschort door indiening van het beroep (in de zaak NL18.17288) en het verzoek om een voorlopige voorziening op 21 september 2018 (in de zaak NL18.17289) berust niet op een nationale wettelijke grondslag en kan om die reden niet worden gevolgd. Het feit dat in het overdrachtsbesluit van 20 september 2018 is opgenomen dat eiser het verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten, maakt dit niet anders. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring vanaf 31 oktober 2018 onrechtmatig heeft voortgeduurd.
3. Omdat eisers primaire betoog slaagt, behoeft zijn subsidiaire betoog dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt geen bespreking.
4. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is met ingang van 31 oktober 2018 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
5. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 6 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 6 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 480,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 480,-, te betalen door de griffier;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Groeneveld, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.