In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 april 2019 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van een minderjarig kind, [minderjarige]. De moeder, [X], heeft verzocht om vervangende toestemming om met [minderjarige] van [woonplaats Y] naar [woonplaats X] te verhuizen, alsook om de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar te bepalen en een zorg- en contactregeling vast te stellen. De vader, [Y], heeft verweer gevoerd en verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder op 20 oktober 2018 zonder toestemming van de vader is verhuisd naar [woonplaats X]. De moeder heeft aangevoerd dat zij dit deed uit angst voor de vader, die zij beschuldigt van mishandeling. De vader betwist deze beschuldigingen en stelt dat de moeder zonder overleg is vertrokken. De rechtbank heeft de belangen van het kind, de noodzaak van de verhuizing en de communicatie tussen de ouders in overweging genomen.
De rechtbank oordeelt dat de moeder de noodzaak van de verhuizing onvoldoende heeft aangetoond en dat de verhuizing niet goed doordacht is. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af en bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn. De zorgregeling wordt vastgesteld zodat [minderjarige] elke week van vrijdag uit school tot en met zondagavond bij de moeder verblijft, en de helft van de feestdagen en acht vakantieweken in onderling overleg worden verdeeld. De proceskosten worden gecompenseerd.