ECLI:NL:RBDHA:2019:3911
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Gambiaanse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder in Italië een verzoek om internationale bescherming ingediend, en de Italiaanse autoriteiten hadden op een verzoek tot terugname niet gereageerd, wat leidde tot een fictief claimakkoord.
Tijdens de zitting op 16 april 2019, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris er in beginsel van uit mocht gaan dat Italië zich houdt aan internationale verplichtingen, tenzij eiser kon aantonen dat er sprake was van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Italië. De rechtbank verwees naar recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigde dat er geen structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië was die een risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebracht.
De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris in redelijkheid geen gebruik had hoeven maken van de mogelijkheid om de aanvraag van eiser zelf te behandelen, omdat eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een overdracht aan Italië onevenredig hard zouden maken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.