ECLI:NL:RBDHA:2019:3774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
rekestnummer: C/09/569554 / FT RK 19/332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangverzoek tot instemming met een schuldregeling in het kader van de Faillissementswet

Op 5 maart 2019 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, vergezeld van een verzoek om verweersters te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 3 april 2019 is verzoekster gehoord, maar de verweersters zijn niet verschenen. Sportcity heeft schriftelijk verweer gevoerd, waarbij zij aanvoert dat het verzoekschrift incompleet is en dat er onvoldoende controle is op de naleving van de sollicitatieverplichting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een totale schuld heeft van € 27.885,91, waarvan een deel is aangeboden in een prognoseakkoord. De rechtbank oordeelt dat de aangeboden schuldregeling niet voldoet aan de eisen die aan een wettelijke schuldsanering worden gesteld, met name op het gebied van de controle op de sollicitatieplicht. De rechtbank concludeert dat de verweersters in redelijkheid hebben kunnen weigeren in te stemmen met de schuldregeling, omdat de controle op de naleving van de sollicitatieplicht bij het prognoseakkoord niet voldoende is.

Daarom wijst de rechtbank het verzoek tot het bevelen van de verweersters om in te stemmen met de schuldregeling af. Verzoekster heeft aangegeven het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven, wat betekent dat er een afzonderlijk vonnis zal worden gewezen over dat verzoek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/569554 / FT RK 19/332
vonnis van 17 april 2019
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoekster,
tegen

1.Vidomes,

gevestigd te Delft,
vertegenwoordigd door Over de Vest
gevestigd te Zoetermeer,

2. RAV Haaglanden,

gevestigd te Den Haag,

3. Otto,

gevestigd te Tilburg,
vertegenwoordigd door Directpay Services B.V.
gevestigd te Barendrecht,

4. Sportcity,

Gevestigd te Leiderdorp,
vertegenwoordigd door Agin Boeder,
gevestigd te Haarlem,
5. Felter Sport & Health,
gevestigd te Leiderdorp,
verweersters.
Verweersters zullen gezamenlijk worden aangeduid als verweersters, maar afzonderlijk van elkaar als ‘Vidomes’, ‘RAV’, ‘Otto’, ‘Sportcity’ en ‘Felter’.

1.De procedure

1.1
Op 5 maart 2019 is door verzoekster tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen van verweersters in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 3 april 2019 is verzoekster, vergezeld door schuldhulpverlener [A] van Plangroep, hierover gehoord.
1.3
Verweersters zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting.
1.4
Sport City heeft op 27 maart 2019 schriftelijk verweer gevoerd.
1.5
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Verzoekster heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 27.885,91.
2.2
De vorderingen van Vidomes, RAV, Otto, Sportcity en Felter bedragen respectievelijk € 1.412,94, € 713,46, € 78,63, € 399,70 en € 873,28, zijnde totaal 12,47 % van de schuldenlast.
2.3
Namens verzoekster is bij brief van 25 juli 2018 een schuldregeling aangeboden, inhoudende een zogenoemd prognoseakkoord waarbij de preferente en concurrente schuldeisers naar alle verwachting over een termijn van 36 maanden een uitkering tegemoet kunnen zien van respectievelijk 12,55 % en 6,27 % tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.4
De aangeboden schuldregeling is, behoudens door verweersters, door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
Verzoekster stelt dat verweersters in redelijkheid niet hebben kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
Sportcity heeft bij brief van 27 maart 2019 schriftelijk verweer gevoerd. Zij heeft aan haar weigering het volgende ten grondslag gelegd. Sportcity heeft geen deugdelijke afweging kunnen maken omdat het verzoekschrift incompleet is doorgezonden. Uit het verzoekschrift blijkt niet op welke wijze verzoekster zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De schuldenregeling is niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd. Verder is in het voorstel niet uitgelegd op welke wijze tijdens de uitvoering van het prognosevoorstel wordt gecontroleerd of aantoonbare inspanningen worden verricht om inkomsten te behouden en te vergroten. Er is niet afdoende aangetoond dat crediteuren in het geval van een gedwongen schuldregeling een hogere aflossing krijgen dan in het wettelijke traject te verwachten is.
3.3
De overige verweersters zijn niet verschenen ter zitting en hebben hun reden van weigering ook niet schriftelijk toegelicht.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan dan ook slechts onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling die er toe zal leiden dat door de schuldeisers afstand moet worden gedaan van een deel van een vordering. Een verzoek om weigerachtige schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal slechts kunnen worden toegewezen als de desbetreffende schuldeisers – in dit geval verweersters – in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen enerzijds de onevenredigheid tussen het belang van verweersters bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoekers of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank als volgt.
4.2
De aangeboden buitengerechtelijke schuldregeling bestaat uit een prognoseakkoord (zie 2.3). Bij het bepalen van de hoogte van het aangeboden percentage is kennelijk uitgegaan van het huidige inkomen van verzoekster dat bestaat uit een Participatiewet uitkering ten bedrage van € 942,51 per maand.
4.3
Niet gebleken is dat verzoekster arbeidsongeschikt is. Zowel bij de uitvoering van het prognoseakkoord als bij toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal dus op verzoekster de sollicitatieplicht (komen te) rusten. Dit ondanks een door de gemeente [X] verleende ontheffing van de arbeidsverplichting omdat zij een alleenstaande ouder is met een kind jonger dan vijf jaar (zie ook de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen onder 3.5 sub b).
4.4
Gezien het verweer roept dit de vraag op, op welke wijze tijdens de uitvoering van het prognoseakkoord wordt gecontroleerd of daadwerkelijk door verzoekster wordt gesolliciteerd teneinde haar inkomenspositie te verbeteren en aldus haar aflossingscapaciteit te vergroten. De schuldhulpverlener heeft dienaangaande ter terechtzitting verklaard dat het beleid van zijn organisatie is dat een schuldenaar eens per half jaar een lijst met sollicitaties dient in te leveren. Daarbij worden niet (standaard) onderliggende stukken opgevraagd, zoals vacatures, sollicitatiebrieven en reacties van werkgevers en wordt (derhalve) ook niet de kwaliteit van de sollicitatie-activiteiten bezien.
4.5
Tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling dient een schuldenaar te solliciteren naar een voltijds dienstverband, dat wil zeggen werk gedurende tenminste 36 uur per week, en dienen de sollicitatieactiviteiten tenminste te bestaan uit: viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (of per e-mail) op een bestaande vacature (exclusief open sollicitaties) en inschrijving bij het UWV Werkbedrijf en bij drie à vier uitzendbureaus. Daarbij dient een schuldenaar zich niet te beperken tot het solliciteren naar vacatures op het eigen vakgebied en dient de schuldenaar aan de bewindvoerder kopieën te sturen van de sollicitatiebrieven en de vacatures alsmede de reactie van de werkgever daarop en van de inschrijving bij het UWV Werkbedrijf en bij de uitzendbureaus (zie Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen onder 3.5).
4.6
De rechtbank kan er niet van uitgaan dat bij de uitvoering van het thans voorliggende prognosevoorstel de controle van het nakomen van de sollicitatieplicht (4.4) plaatsvindt op een wijze die die tenminste gelijk is aan die controle tijdens de uitvoering van een wettelijke schuldsaneringsregeling (4.5).
4.7
Door die minder stringente controle bij de uitvoering van een prognosevoorstel krijgt het belang van de schuldeisers minder aandacht dan bij toepassing van de Wsnp, hetgeen maakt dat het er niet voor kan worden gehouden dat met dit prognoseakkoord voor de schuldeisers een financieel beter een resultaat kan worden bereikt dan met een wettelijk schuldsaneringstraject waarin nakoming van de sollicitatieplicht regelmatiger en meer nauwgezet wordt gecontroleerd. Daarmee voldoet het aangeboden prognoseakkoord – in vergelijking met de wettelijke schuldsaneringsregeling – niet aan de daaraan te stellen eisen.
4.8
Het vorenstaande maakt reeds dat de rechtbank oordeelt dat de schuldeisers die niet met het prognoseakkoord hebben ingestemd in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
4.9
Verzoekster heeft ter terechtzitting laten weten het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven, indien het verzoek ex artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet zou worden afgewezen. Op het toelatingsverzoek zal afzonderlijk vonnis worden gewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een bevel op voet van artikel 287a eerste lid Faillissementswet te geven.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2019 in tegenwoordigheid van D.D. Elsayed-Vorst, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen de schuldeisers die het verzoek betrof gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.