ECLI:NL:RBDHA:2019:369
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke geschil tussen eiser, een vreemdeling die asiel heeft aangevraagd, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 10 januari 2019 is de gemachtigde van eiser, ondanks voorafgaande berichtgeving, niet verschenen. De vertegenwoordiger van de Staatssecretaris was wel aanwezig. De rechtbank heeft vervolgens geconstateerd dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde. Dit leidt tot de conclusie dat eiser geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland.
De rechtbank heeft zich gebaseerd op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.