ECLI:NL:RBDHA:2019:369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
NL18.23479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke geschil tussen eiser, een vreemdeling die asiel heeft aangevraagd, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 10 januari 2019 is de gemachtigde van eiser, ondanks voorafgaande berichtgeving, niet verschenen. De vertegenwoordiger van de Staatssecretaris was wel aanwezig. De rechtbank heeft vervolgens geconstateerd dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde. Dit leidt tot de conclusie dat eiser geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland.

De rechtbank heeft zich gebaseerd op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.23479

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.23480, plaatsgevonden op 10 januari 2019. Gemachtigde van eiser is, met voorafgaande berichtgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 22 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:183), geeft een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde daarmee te kennen dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep.
2. Bij bericht van 8 januari 2019 heeft de gemachtigde van eiser aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat haar is gebleken dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft voorts aangegeven dat eiser geen contact met haar heeft opgenomen.
3. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat eiser geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland. Niet is gebleken dat eiser desondanks nog belang heeft bij een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
4. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.