ECLI:NL:RBDHA:2019:3657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
NL19.2905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Georgische burger op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een burger uit Georgië. De eiser had op 22 januari 2019 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat Georgië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Eiser had zijn aanvraag onderbouwd met een relaas over een auto-ongeluk waarbij hij betrokken was, de dood van zijn buurjongen en bedreigingen door de vader van de overleden buurjongen. De rechtbank vond echter dat de bedreigingen niet geloofwaardig waren en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen bescherming van de Georgische autoriteiten kon inroepen.

Tijdens de zitting op 14 maart 2019 was eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser terecht was afgewezen en dat er geen aanleiding was om te onderzoeken of er toepassing gegeven moest worden aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat de staatssecretaris bevoegd was om een vertrektermijn te onthouden. Eiser werd ook een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat er een procedurefout was gemaakt door de staatssecretaris, omdat het beroep van eiser rechtsgevolgen had die niet waren opgeschort. Desondanks oordeelde de rechtbank dat eiser niet in zijn belangen was geschaad, aangezien hij niet was uitgezet en de opvang was voortgezet. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 512. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2905
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

ProcesverloopBij besluit van 6 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder is eiser opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en is een inreisverbod tegen eiser uitgevaardigd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.2906, plaatsgevonden op 14 maart 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt Burger van Georgië te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Op 22 januari 2019 heeft hij zijn asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij op 28 juni 2013 samen met zijn buurjongen betrokken is geweest bij een auto-ongeluk. De buurjongen is aan de gevolgen van zijn verwondingen overleden. Eiser is voor het auto-ongeluk aansprakelijk gesteld en veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar. De vader van de omgekomen buurjongen heeft eiser bedreigd met de dood. Verder heeft de tegenpartij bij het verkeersongeluk eiser gebeld en bedreigd. De auto die beschadigd is geraakt, kostte 6300 dollar. De tegenpartij heeft de twee auto’s verkocht voor onderdelen en dit heeft hen 2800 dollar opgeleverd. De tegenpartij vindt dat eiser hen het restbedrag verschuldigd is. Zij dreigden eiser het leven zuur te maken, zijn knieën kapot te schieten en zijn benen te breken. Eiser is voor het laatst door de tegenpartij bedreigd op 14 januari 2018. Eind 2018 ontving eiser een pardon, waardoor de laatste tien maanden van zijn straf werden kwijtgescholden. Eiser heeft hierna besloten Georgië te verlaten.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] als kennelijk ongegrond afgewezen. Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, evenals eisers verklaringen over het auto-ongeluk, de dood van de buurjongen, de veroordeling, en de bedreigingen door de tegenpartij bij het auto-ongeluk. De verklaring van eiser over de doodsbedreiging van de vader van de overleden buurjongen acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat Georgië voor eiser als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Georgië kan in algemene zin worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Zoals de Afdeling [2] heeft overwogen in haar uitspraak van 20 april 2018 [3] , geldt door de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen afkomstig uit dat land geen internationale bescherming nodig hebben en dat de (nationale) autoriteiten effectieve bescherming bieden. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de autoriteiten hem geen bescherming kunnen bieden. Daarbij geldt een hoge drempel [4] .
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde bedreiging door de vader van de buurjongen ongeloofwaardig is. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit eisers verklaringen alleen kan worden afgeleid dat de vader van de overleden buurjongen heeft gezworen om eiser te doden, maar niet dat hij eiser persoonlijk heeft bedreigd. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, bij voorkomende problemen, niet de bescherming van de autoriteiten in Georgië kan inroepen. De enkele stelling van eiser dat dit zinloos is omdat het de situatie alleen maar erger zal maken, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Eiser heeft immers nimmer een poging gedaan om bescherming te krijgen van de Georgische autoriteiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Georgië in zijn geval niet als veilig land kan worden aangemerkt.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder terecht op het standpunt gesteld dat er (thans) geen aanleiding bestaat om te onderzoeken of toepassing gegeven dient te worden aan het bepaalde in artikel 64 van de Vw. Eiser heeft zijn standpunt dat hem uitstel van vertrek dient te worden verleend vanwege zijn medische omstandigheden niet onderbouwd.
8. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond. Hieruit volgt dat verweerder ingevolge artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw bevoegd is aan eiser een vertrektermijn te onthouden, hetgeen verweerder ook heeft gedaan. Dit betekent dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw brengt met zich dat verweerder vervolgens een inreisverbod moet opleggen.
9. De rechtbank is tot slot evenwel van oordeel dat eiser terecht tegen het terugkeerbesluit heeft aangevoerd dat het beroep van rechtswege schorsende werking dient te hebben. Hij heeft daarbij gewezen op het arrest Gnandi [5] . Uit de wet volgt dat het instellen van beroep tegen het besluit tot afwijzen van een asielaanvraag als kennelijk ongegrond niet tot gevolg heeft dat de werking van het besluit wordt opgeschort, en daarnaast wordt de vertrekplicht tot aan het instellen van beroep niet opgeschort [6] . Verweerder had hierin kunnen voorzien in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het Unierecht dat prevaleert boven het nationale recht. Verweerder heeft dat nagelaten. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de verplichtingen zoals die volgen uit het arrest Gnandi.
10. De rechtbank zal dit gebrek niettemin passeren, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad [7] . Hij is niet is uitgezet en de opvang is feitelijk voortgezet.
11. Het beroep is daarom ongegrond.
12. Gelet op het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep heeft moeten maken [8] . Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 512 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1) [9] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, ten bedrage van € 512 (vijfhonderdtwaalf euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474
5.Arrest Gnandi tegen België van 19 juni 2018, C-181/16 (ECLI:C:2018:465)
6.Zie artikel 82, tweede en vierde lid, van de Vw
7.Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
8.Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb
9.Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, alsmede de bijlage, van het Besluit proceskosten bestuursrecht