ECLI:NL:RBDHA:2019:3648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
C-09-571146-KG ZA 19-317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake strafvorderlijk beslag en ontvankelijkheid eisers

In deze zaak, die op 2 april 2019 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, bestaande uit A.R.B. Automaten B.V., Fun-Tech Store B.V. en Cash B.V., een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden en de Kansspelautoriteit. De eisers vorderden de teruggave van in beslag genomen goederen, waaronder Cash Centers en contant geld, die door het Openbaar Ministerie waren gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar mogelijke overtredingen van de Wet op de kansspelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers ontvankelijk waren in hun vorderingen, maar weigerde de gevorderde voorzieningen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de eisers voldoende onderbouwd hadden dat de zaak spoedeisend was, maar dat de belangen van de strafvordering zich verzetten tegen teruggave van de in beslag genomen goederen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eerdere klaagschriftprocedure, waarin de beslagen grotendeels ongegrond waren verklaard, ook van toepassing was op de huidige vordering. De voorzieningenrechter concludeerde dat de beslaglegging niet disproportioneel was en dat er geen aanleiding was om de gevorderde voorzieningen toe te wijzen. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer:
Vonnis in kort geding van 2 april 2019
in de zaak van

1.A.R.B. AUTOMATEN B.V. te Rotterdam,

2.
FUN-TECH STORE B.V.te Enschede,
3.
CASH B.V.te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. P. Koorn te Rotterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN(het Ministerie van Justitie en Veiligheid, meer in het bijzonder het Openbaar Ministerie) te Den Haag,
KANSSPELAUTORITEITte Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door gedaagden overgelegde producties;
- de op 1 april 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het bezwaar dat eisers ter zitting hebben gemaakt tegen de door gedaagden kort voor de zitting overgelegde producties 5, 6 en 7. Eisers hebben dit kort geding op donderdagavond 28 maart 2019 aangekondigd en op vrijdag 29 maart 2019 de aanvraag ingediend. De behandeling van de zaak is vervolgens op aandringen van eisers op zeer korte termijn bepaald, namelijk op maandag 1 april 2019 om 16.00 uur. Eisers hebben de dagvaarding aan gedaagden laten betekenen op vrijdag 29 maart 2019 om 18.00 uur. Onder deze omstandigheden moeten, gelet op het beginsel van hoor en wederhoor, gedaagden nog tot kort voor de zitting in de gelegenheid zijn stukken in te dienen en kunnen daarvoor niet de standaardtermijnen voor kort gedingen worden gehanteerd. Als eisers meer tijd hadden gewild om deze stukken nog nader te bestuderen, hadden ze daarom kunnen verzoeken, maar dat hebben zij niet gedaan. Ter zitting is voorts, gezien de inhoud van hun betoog, gebleken dat zij voorafgaand aan de zitting in voldoende mate kennis hebben kunnen nemen van de bedoelde producties (die overigens gezien het hierna vermelde niet relevant zijn voor de beoordeling van het geschil).
1.3.
Eisers hebben bij faxbericht van 1 april 2019 enkele uren na de zitting nog aan de voorzieningenrechter bericht dat de officier van justitie de auto waarmee de bestuurder van eiseres sub 2 naar de zitting was gekomen en die eigendom is van een onderneming die (net als eisers) ook als verdachte wordt aangemerkt in het hierna vermelde “Kassa”-onderzoek tijdens de zitting in beslag heeft laten nemen. Nu echter is gebleken dat de inhoud van deze brief niet relevant is voor de beoordeling van dit geschil, zal de voorzieningenrechter deze brief hier verder onbesproken laten.
1.4.
Op 2 april 2019 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 10 april 2019.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Gedaagde sub 2 (hierna: de Ksa) is in 2018 een onderzoek gestart (hierna ook: het Kassa-onderzoek) naar de mogelijke overtreding van de Wet op de kansspelen (hierna: Wok) door de vennootschap Porta Negra Limited (hierna: Porta Negra). In een proces-verbaal van bevindingen van 16 augustus 2018 (hierna: het PV van 16 augustus 2018) staat vermeld dat de verdenking eruit bestaat dat Porta Negra via de website www.forzza.com (hierna: Forzza) zonder in het bezit te zijn van de daarvoor vereiste vergunning gelegenheid geeft om mee te dingen naar prijzen of premies, waarbij de aanwijzing der winnaars geschiedt door een kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, hetgeen een overtreding is van artikel 1, onder 1 Wok.
2.2.
In het PV van 16 augustus 2018 staat verder vermeld dat onder andere eiseressen sub 2 en 3 (hierna respectievelijk: Fun-Tech en Cash) – naast enkele andere rechtspersonen en enkele bestuurders van rechtspersonen – in het kader van voormelde verdenking worden aangemerkt als medeplegers. Redengevend hiervoor is dat de Ksa signalen heeft ontvangen waarin een relatie wordt gelegd tussen het aanbieden van kansspelen via internet en zogenaamde Cash Centers. Zowel Fun-Tech als Cash plaatsen dergelijke automaten op locaties die voor publiek toegankelijk zijn. Cash Centers zijn, zeer verkort weergegeven, automaten waarop een account kan worden aangemaakt met een inlognaam en wachtwoord, waarop contact geld kan wordt gestort, waarna het alsdan ontstane tegoed gebruikt kan worden voor transacties op een aantal websites, waaronder op Forzza. Via een Cash Center kan niet worden deelgenomen aan een kansspel. Daarvoor is een andere medium met toegang tot het internet nodig. Indien daar een transactie is verricht kan het tegoed – inclusief een eventuele prijs – door een Cash Center weer worden omgezet in contant geld.
2.3.
In een proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2018 (hierna: het PV van 20 november 2018) staat vermeld dat ook eiseres sub 1 (hierna: ARB) als verdachte wordt aangemerkt in het Kassa-onderzoek, nu zij volgens dit proces-verbaal kennelijk Cash-Centers levert aan de rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor de plaatsing van deze automaten op locaties in Nederland die voor het publiek toegankelijk zijn.
2.4.
In voormelde processen-verbaal staat de behandelend officier van justitie vermeld, nu het onderzoek van de Ksa is uitgemond in een strafrechtelijk onderzoek.
2.5.
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft op 28 augustus 2018 op verschillende plaatsen doorzoekingen gedaan en diverse beslagen gelegd. Het betreft zowel beslagen ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ten behoeve van de waarheidsvinding op administratieve bescheiden en op banktegoeden als beslagen ex artikel 94a Sv ter verhaal van een op te leggen geldboete op contant geld en op banktegoeden. Op 28 februari 2019 zijn nogmaals beslagen ex artikel 94a Sv gelegd op banktegoeden.
2.6.
In een klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv hebben (onder andere) eisers zich beklaagd over de hiervoor bedoelde inbeslagnemingen. Zij hebben in die procedure onder meer betoogd i) ten behoeve van de beslagen die zijn gelegd op grond van artikel 94 Sv dat er geen sprake is van een redelijk vermoeden van schuld en dat de gelegde beslagen disproportioneel zijn en ii) ten behoeve van de beslagen die zijn gelegd op grond van artikel 94a Sv dat er geen sprake is van een redelijk vermoeden van schuld en dat de beslagenen ernstig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Ter zitting van 7 maart 2019 is in die procedure mondeling uitspraak gedaan.
2.7.
Op 28 maart 2019 heeft het OM nogmaals op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd, waaronder nu op i) ongeveer honderd Cash Centers, die stonden opgesteld op verschillende voor publiek toegankelijke locaties in Nederland, ii) administratieve bescheiden en iii) contant geld, dat zich onder meer bevond in de Cash Centers. Diezelfde dag heeft het OM op grond van artikel 94a Sv nogmaals beslag gelegd op diverse banktegoeden van eisers.
2.8.
Diverse verdachten, waaronder eisers, hebben op 29 maart 2019 een klaagschriftprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam betreffende de op 28 maart 2019 gelegde beslagen.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, zakelijk weergegeven:
  • gedaagden te veroordelen tot teruggave van al hetgeen in beslag is genomen op 28 maart 2018 (de voorzieningenrechter begrijpt 2019), althans van al de inbeslaggenomen Cash Centers en gelden, althans van al de inbeslaggenomen Cash Centers, en gedaagden te gebieden niet voordat het opsporingsonderzoek is afgerond over te gaan tot het leggen van nieuwe conservatoire beslagen ten aanzien van eisers of anderszins in verband met de Cash Centers, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan eisers van een schadevergoeding: aan Fun-Tech van een bedrag van € 2.700,-, aan Cash van een bedrag van € 1.250,- en aan ARB van een bedrag van € 1.000,- een en ander per dag dat de inbeslagname heeft geduurd,
met veroordeling van gedaagden in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan. De inbeslagname van alle Cash Centers en gelden en het laten voortduren daarvan is onrechtmatig. Er is geen sprake van enige overtreding door eisers van de Wok of van andere wettelijke voorschriften. De Cash Centers maken enkel betaalverkeer mogelijk voor gebruikers bij enkele aanbieders. Betalingen kunnen ook op andere wijzen worden verricht en de Cash Center is dus geen onderdeel van een eventuele overtreding door een exploitant van een website. Ook van een gokzuil is absoluut geen sprake. Cash Centers missen de essentiële kenmerken daarvan. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter de verbeurdverklaring van de automaten zal bevelen. De beslagleggingen zijn ook disproportioneel. Met de inbeslagname wordt de bedrijfsvoering van eisers feitelijk stilgelegd, nu geen enkele aanbieder meer bereikt kan worden. Verder had het op de weg van de officier van justitie gelegen om gebruik te maken van andere bevoegdheden met minder verstrekkende gevolgen voor eisers en/of had het op de weg van de Ksa gelegen om gebruik te maken van bestuursrechtelijke bevoegdheden. Het OM en de Ksa hebben misbruik gemaakt van hun bevoegdheden, zij lijken geen belangenafweging te hebben gemaakt en laten veel onduidelijkheden bestaan. Eisers leiden door de inbeslagnames financiële en reputatieschade.
3.3.
Gedaagden voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij voorbij gaat aan het verweer van gedaagden dat eisers niet kunnen worden ontvangen in hun eerste vordering, omdat zij daarvoor de klaagschriftprocedure van artikel 552a Sv moeten volgen. Weliswaar is die procedure een met voldoende waarborgen omklede en specifiek hiervoor bestemde rechtsgang die de weg naar de burgerlijke rechter in beginsel afsluit, maar in dit geval hebben eisers voldoende onderbouwd dat de zaak zodanig spoedeisend is dat de uitkomst van die procedure niet kan worden afgewacht. Gedaagden stellen weliswaar inmiddels te hebben begrepen dat in die procedure naar alle waarschijnlijkheid begin mei 2019 een zitting kan worden gepland (in plaats van medio mei zoals eerder aangekondigd), maar de voorzieningenrechter acht ook dat gelet op het door eisers geschetste spoedeisend belang te laat, nog daargelaten dat hier kennelijk ook nog geen zekerheid over kan worden gegeven. Alhoewel eisers niet met stukken inzichtelijk hebben gemaakt wat de consequenties zijn van het voortduren van het beslag de komende maanden, zoals gedaagden hebben opgemerkt, acht de voorzieningenrechter ook zonder die informatie voldoende aannemelijk dat de beslaglegging op 28 maart 2018 eisers in grote mate belemmert in hun bedrijfsvoering. Zij kunnen dus worden ontvangen in hun vorderingen.
4.2.
Bij de beoordeling van de vraag of er aanleiding is voor opheffing van de beslagen kan van de rechter, ook de voorzieningenrechter in kort geding, niet worden gevergd meer dan in beperkte mate in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Wat betreft beslagen ex artikel 94 Sv heeft te gelden dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (zie Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823).
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de hiervoor bedoelde beoordeling/het hiervoor bedoelde onderzoek al door de strafrechter is uitgevoerd in het kader van de klaagschriftprocedure als vermeld onder 2.6 tegen de beslagen van 28 augustus 2018 en 28 februari 2019. Gedaagden hebben onweersproken gesteld dat de rechter ter zitting mondeling uitspraak heeft gedaan en de klaagschriften tegen beide soorten beslagen ongegrond heeft verklaard met uitzondering van het beslag ex artikel 94 Sv op banktegoeden. De strafrechter moet in die procedure dus tot het oordeel zijn gekomen dat i) het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, met uitzondering voor wat betreft het (klassieke) beslag op banktegoeden en ii) het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Naar die beslissing dient de voorzieningenrechter zich in dit geding te richten en voor een andersluidend oordeel bij de beslagen van 28 maart 2019 is in zoverre dan ook geen plaats.
4.4.
In dit geding ligt wel nog ter beoordeling voor of de beslaglegging disproportioneel is en of er niet minder verstrekkende maatregelen mogelijk waren, zoals eisers stellen. Eisers hebben dat weliswaar ook in de hiervoor bedoelde klaagschriftprocedure aangevoerd maar thans zijn er meer beslagen gelegd en er is voor het eerst beslag gelegd op de Cash Centers zelf en het zich daarin bevindende contante geld. Hetgeen eisers hieromtrent hebben gesteld, kan echter niet leiden tot toewijzing van het gevorderde. Eisers hebben in dit verband onder meer verwezen naar de omstandigheid dat door de inbeslagname ook andere aanbieders dan Forzza, waarmee betaalverkeer via de Cash Centers mogelijk is, niet meer bereikt kunnen worden, zodat ook de evident legale activiteiten via de Cash Centers worden belemmerd. Dit acht de voorzieningenrechter echter niet zwaarwegend bij deze beoordeling gelet op het door gedaagden gegeven overzicht van de betalingen van de Cash Centers in een deel van de maand juli, dat door eisers niet is weersproken. Daaruit blijkt dat de bestedingen bij Forzza verreweg het grootste deel van de bestedingen van tegoeden gecreëerd via de Cash Centers vormen (bijna het twintigvoudige van de bestedingen op de vier andere websites samen). Dit is niet alleen relevant in het kader van de verdenking, maar ook bij de beoordeling van de disproportionaliteit. Verder heeft te gelden dat de omstandigheid dat met de inbeslagname van de Cash Centers een deel van de activiteiten van eisers wordt stilgelegd, het beslag nog niet disproportioneel maakt. Daarbij wordt ook meegewogen dat de Cash Centers de automaten zijn die, uitgaande van de verdenking, worden gebruikt voor strafbare feiten, waarmee substantiële voordelen lijken te zijn behaald. Voor zover eisers wijzen op andere mogelijkheden die gedaagden ter beschikking stonden of andere bevoegdheden die de officier van justitie had kunnen gebruiken, heeft te gelden dat gedaagden grote vrijheid hebben in de wijze waarop zij hun bevoegdheden aanwenden. Dat zij die vrijheid hier evident hebben overschreden is niet aannemelijk geworden.
4.5.
Voor toewijzing van de door eisers gevorderde voorzieningen ten aanzien van de beslagen is gelet op het vorenstaande geen plaats. De vordering tot betaling van schadevergoeding volgt dit lot. Alle overige weren kunnen daarom onbesproken blijven.
4.6.
Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit geding, zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorzieningen;
- veroordeelt eisers hoofdelijk om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan gedaagden te betalen, tot dusverre aan de zijde van gedaagden begroot op € 2.972,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 1.992,-- aan griffierecht;
- bepaalt dat eisers bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zijn;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019.
ts