ECLI:NL:RBDHA:2019:3528

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
C/09/560766 / KG ZA 18-1014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor beroepsvisserij met de zegen op schubvis in het Hollands Diep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen '[eiseres]'s Vishandel B.V.' en de Staat der Nederlanden, alsook de vereniging Sportvisserij Zuidwest-Nederland (SVZWN). '[eiseres]' vorderde toestemming om met de zegen te vissen op schubvis in het Hollands Diep, inclusief het Brabantse deel van de noorderwal, ondanks dat de huurovereenkomst met SVZWN dit niet expliciet vermeldde. De rechtbank heeft vastgesteld dat '[eiseres]' sinds 1982 gebruik heeft gemaakt van het Brabantse deel voor de zegenvisserij en dat er een historische gewoonte is ontstaan die dit gebruik ondersteunt. De Staat had eerder erkend dat '[eiseres]' het Brabantse deel mocht gebruiken, maar de huurovereenkomst was een dag te laat ontvangen, waardoor deze van rechtswege was verlengd zonder expliciete vermelding van het visrecht op het Brabantse deel. De rechtbank oordeelde dat '[eiseres]' gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat zij het Brabantse deel mocht blijven gebruiken en dat de Staat verplicht was om dit recht in de schriftelijke toestemming op te nemen. De vorderingen van '[eiseres]' werden toegewezen, met de voorwaarde dat zij binnen drie weken een bodemprocedure zou starten voor definitieve duidelijkheid over haar visrechten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/560766 / KG ZA 18-1014
Vonnis in kort geding van 10 april 2019
in de zaak van
[eiseres]'S VISHANDEL B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Moerdijk,
eiseres,
advocaat mr. J.H. Hermsen te Zutphen,
tegen:

1.DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. R.D. Reinders te Den Haag,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
SPORTVISSERIJ ZUIDWEST-NEDERLAND,
statutair gevestigd te Breda en kantoorhoudende te Drimmelen,
in persoonverschenen,
gemachtigde mr. R.R. Bil, Postbus 162, 3720 AD Bilthoven.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als enerzijds '[eiseres]' en anderzijds 'de Staat' en 'SVZWN' (gezamenlijk ook wel als 'gedaagden').

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de akte overlegging nadere stukken van [eiseres],
- de brieven van SVZWN van 18 en 22 oktober 2018, met producties;
- de op 24 oktober 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door alle partijen pleitnotities zijn overgelegd;
- de brieven van [eiseres], de Staat en SVZWN van respectievelijk, 7, 15 en 15 februari 2019;
- de brief van deze rechtbank van 19 februari 2019;
- de brief van [eiseres] van 14 maart 2019, met productie;
- de brief van SVZWN van 25 maart 2019, met producties;
- de op 27 maart 2019 gehouden voortgezette mondelinge behandeling.
1.2.
Ter zitting van 27 maart 2019 is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Het Hollands Diep is eigendom van de Staat. Daarin bevindt zich de "Sassenplaat". Ten noorden van de Sassenplaat is gelegen een ondiepte (hierna 'de noorderwal'), die deels behoort tot de provincie Zuid-Holland en deels tot de provincie Noord-Brabant.
2.2.
[eiseres] houdt zich bezig met de uitoefening van de groot- en kleinhandel, alsmede de im- en export van vis (in de ruimste zin). In dat kader vist hij met de 'zegen' op schubvis.
2.3.
SVZWN houdt zich bezig met het ontwikkelen, stimuleren en bevorderen van de hengelsport als sport en recreatie.
2.4.
Sedert 1982 uitoefent [eiseres] de zegenvisserij op schubvis uit in een gedeelte van de noordelijke helft van het Hollands Diep. Daartoe verleende en verleent de Staat haar - periodiek - het recht aanvankelijk door middel van (privaatrechtelijke) vergunningen en naderhand en nu nog steeds door middel van schriftelijke toestemmingen, die vervolgens moe(s)ten worden goedgekeurd door de Kamer voor de Binnenvisserij.
2.5.
In de oorspronkelijke - vanaf 1982 - aan [eiseres] verleende vergunningen is steeds uitdrukkelijk opgenomen dat haar visrecht zich (mede) uitstrekt tot de (gehele)
noorderwal van de Sassenplaat. Vanaf 1989 is de noorderwal niet meer expliciet opgenomen in de vergunningen/toestemmingen en is aan [eiseres] vergunning/toestemming verleend voor het vissen met de zegen op schubvis in een gedeelte van het Hollands Diep,
voorzover gelegen in de provincie Zuid-Holland.
2.6.
Bij het uitoefenen van de zegenvisserij, in het bijzonder het ophalen van het zegennet, heeft [eiseres] altijd - dus ook na 1989 - gebruik gemaakt van de gehele noorderwal, dus ook voor zover deze zich bevindt in het Brabantse deel van het Hollands Diep.
2.7.
Vanaf (in ieder geval) 1993 verhuurt de Staat het visrecht op schubvis in het Hollands Diep aan (de rechtsvoorganger van) SVZWN. Daartoe hebben SVZWN en de Staat elkaar opvolgende overeenkomsten gesloten met een looptijd van zes jaar. Hierin is steeds opgenomen dat SVZWN moet toestaan dat de Staat een schriftelijke toestemming uitgeeft ten behoeve van de visserij met de zegen op schubvis op - onder meer - een gedeelte van de noordelijke helft van het Hollands Diep,
voorzover gelegen in de provincie Zuid-Holland.
2.8.
Bij e-mailbericht van 23 april 2015 heeft SVZWN het volgende bericht aan de Staat:
"In navolging op het telefonisch onderhoud inzake de gewenste aanpassing in de omschrijving van de schriftelijke toestemming (ST) aan [eiseres] voor de visserij met de zegen in een gedeelte van het Hollands Diep, deel ik je het volgende mede.
Op basis van intern bestuurlijk overleg is onder voorwaarden tot het volgende voorstel gekomen;
- Kopie van de aloude ST, van [eiseres] waaruit blijkt dat de noordoever van de Sassenplaat voorheen hiervan deel uitmaakte.
- Toevoeging aan de omschrijving in de ST van [eiseres] met 'de noordoever van de Sassenplaat' is alsdan in principe akkoord.
(…)
- Aan de huurovereenkomst60707voorzieningenrechter: de huurovereenkomst tussen SVZWN en de Staat betreffende de jaren 2010 tot en met 2015)
wordt een aanhangsel toegevoegd, zijnde een bevestigingsbrief aan Sportvisserij Zuidwest Nederland over de te wijzigen omschrijving in de ST van [eiseres].
Deze bevestigingsbrief wordt als aanhangsel bij de huurovereenkomst, ter goedkeuring bij de Kamer voor de Binnenvisserij voorgelegd. Na goedkeuring ontvangst SZWN hiervan een exemplaar."
2.9.
Op 28 april 2015 heeft de Staat het volgende medegedeeld aan SVZWN:
"Ik kon u vanochtend telefonisch niet te pakken krijgen, vandaar mijn reactie per mail. Ik ben blij dat we eruit kunnen komen met betrekking tot deze huurovereenkomst en de schriftelijke toestemmingen.
Ik stel het volgende voor, het onderstaande gelezen hebbende:
- Ik zal [dhr X] vragen de oude schriftelijke toestemming van de heer [eiseres] naar u door te sturen.
- Voor de situatie vanaf 1-1-2016 (verlening van uw huurovereenkomst en de schriftelijke toestemmingen) zorgen we dat in de huurovereenkomst onderstaande netjes in de voorwaarden wordt geregeld.
- Voor de situatie tot 1-1-2016 (huidige huurovereenkomst en de schriftelijke toestemmingen) zullen we uw organisatie een brief sturen met hetgeen hieronder is voorgesteld; hiervoor zal ik contact opnemen met de Kamer voor de Binnenvisserij om af te stemmen hoe we dit het best in het vat kunnen gieten.
De verlenging van de huurovereenkomst zullen we deze week opsturen, zodat deze voor 1 mei is opgestuurd. De huidige volgt zo spoedig mogelijk hierna."
2.10.
Diezelfde dag heeft SVZWN het volgende bericht aan de Staat:
"Aansluitend aan het telefonisch contact stelt Sportvisserij Zuidwest Nederland vast dat de huurovereenkomst met nummer60707van rechtswege wordt verlengd.
Onder voorwaarde van ontvangst van de aloude schriftelijke toestemming t.n.v. [eiseres] wordt onder goedkeuring door de Kamer voor de Binnenvisserij, de pagina met bijzondere voorwaarden van de huurovereenkomst60707vervangen waarin, conform het voorstel van 23 april j.l., de bijzondere voorwaarde ten aanzien van de zegenvisserij van [eiseres] wordt aangepast."
2.11.
Op 30 april 2015 schreef de Staat het volgende aan SVZWN:
"Met dit schrijven bied ik u een nieuwe huurovereenkomst aan met documentnummer60707voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2021. Uw huidige overeenkomst expireert per 31 december 2015. Als bijlage zijn de algemene voorwaarden voor verhuring van visrechten in de binnenwateren toegevoegd.
De nieuwe huurovereenkomst is, afgezien van de looptijd, op een punt gewijzigd ten opzichte van de voorgaande huurovereenkomst:
Zoals gezamenlijk overeengekomen, is de aanvullende algemene voorwaarde met betrekking tot het door de Staat uitgeven van de schriftelijke toestemming ten behoeve van de visserij met de zegen op schubvis aan de heer [eiseres] gewijzigd. Bij de begrenzing is het stuk viswater tot aan de noordelijke oever van de Sassenplaat, gelegen in de provincie Noord-Brabant, inbegrepen. De stukken waarop deze wijziging betrekking heeft, worden u - zoals overeengekomen - separaat toegezonden.
Ik wil u verzoeken alle exemplaren van de bijgaande huurovereenkomst te ondertekenen en uiterlijk binnen 30 dagen in bijgevoegde retourenvelop te retourneren. De betreffende huurovereenkomst zal ik vervolgens ondertekenen en ter goedkeuring aan de Kamer voor de Binnenvisserij aanbieden. Na goedkeuring door de Kamer stuur ik u de huurovereenkomst toe."
2.12.
In de bij die brief gevoegde 'nieuwe overeenkomst' is als aanvullende bijzondere voorwaarde opgenomen:
"1. De huurder dient toe te staan dat de Staat een schriftelijke toestemming uitgeeft ten behoeve van de visserij met de zegen op schubvis, waarbij de meegevangen snoek en baars dient te worden teruggezet:
(…)
b) [eiseres]:
een gedeelte van de noordelijke helft van het Hollands Diep, voorzover gelegen in de provincie Zuid Holland -met inbegrip van het stuk viswater tot aan de noordelijke oever van de Sassenplaat, gelegen in de provincie Noord Brabant - (…)"
2.13.
Bij brief van 10 juni 2015 heeft SVZWN aan de Kamer voor de Binnenvisserij medegedeeld dat zij - om in die brief aangegeven redenen - geen aanleiding ziet om een nieuwe huurovereenkomst aan te gaan met de Staat en verzocht de op dat moment geldende huurovereenkomst (betreffende de jaren 2010 tot en met 2015) met zes jaar te verlengen op grond van artikel 33 lid 2a van de Visserijwet.
2.14.
Bij brief van 16 juni 2015 heeft de Staat aan [eiseres] bericht dat met SVZWN is overeengekomen dat de begrenzing van het viswater waarvoor aan [eiseres] een schriftelijke toestemming is verleend voor de zegenvisserij op schubvis in de noordelijke helft van het Hollands Diep voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 2015 wordt aangepast overeenkomstig een bij die brief gevoegde bijlage. Voor zover hier van belang luidt deze bijlage:
"De beschrijving van het viswater dient te worden gewijzigd in:
"een gedeelte van de van de noordelijke helft van het Hollands Diep, voor zover gelegen in de provincie Zuid-Holland - met inbegrip van het stuk viswater tot aan de noordelijke oever van de Sassenplaat, gelegen in provincie Noord-Brabant- (...)""
2.15.
Op 8 september 2015 heeft de Staat - onder meer - het volgende medegedeeld aan de Kamer voor de Binnenvisserij:
"Sportvisserij Zuidwest Nederland stelt in haar verlengingsverzoek van 10 juni 2015 dat de Staat in de aanbieding van de nieuwe huurovereenkomst 60607 voor de periode 2016-2021 eenzijdig een beschrijving van een begrenzing heeft aangepast. Dit is feitelijk onjuist. Via telefonisch overleg en mailwisselingen tussen medewerkers van mijn Ministerie en Sportvisserij Zuidwest Nederland is met Zuidwest Nederland overeengekomen dat de begrenzing aangepast zou worden. Ik verwijs u voor nadere informatie naar een kopie van mijn schrijven van 16 juni 2015 aan Sportvisserij Zuidwest Nederland.
Daarnaast kan gesteld worden dat door deze wijziging de doelmatigheid van de visserij in het gebied wordt bevorderd en is gebleken uit overlegde stukken van de heer [eiseres] dat historisch gezien het betreffende deel van het Hollands Diep behoort te vallen onder de schriftelijke toestemming voor de zegenvisserij die de Staat verstrekt aan [eiseres].
Door de aanbieding en de daarin opgenomen wijziging, betreft de aanbieding meer dan alleen administratieve correcties. Ik vind het van groot belang dat de gemaakte afspraken onderdeel vormen van een nieuw goed te keuren overeenkomst."
2.16.
Op 25 september 2015 heeft de Staat [eiseres] voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 toestemming verleend voor het uitoefenen van de zegenvisserij in de wateren:
"een gedeelte van de van de noordelijke helft van het Hollands Diep, voor zover gelegen in de provincie Zuid-Holland - met inbegrip van het stuk viswater tot aan de noordelijke oever van de Sassenplaat, gelegen in provincie Noord-Brabant- (...)"
De Kamer voor de Binnenvisserij heeft die toestemming op 2 oktober 2015 goedgekeurd, welk besluit na bezwaar en beroep is bekrachtigd.
2.17.
Op 3 maart 2016 heeft de Staat - in het kader van de bezwaarprocedure ter zake van de op 30 april 2015 aan SVZWN toegezonden 'nieuwe' huurovereenkomst - aan de Kamer voor de Binnenvisserij het volgende medegedeeld:
"Op 30 april 2015 heb ik een nieuwe huurovereenkomst schubvis-visrecht aangeboden aan Sportvisserij Zuidwest Nederland met daarin een aangepaste beschrijving van een begrenzing. Door de huurovereenkomst met Sportvisserij Zuidwest Nederland in lijn te brengen met de vanouds door de Staat uitgegeven zegentoestemming aan [eiseres]’s Vishandel B.V. heb ik beoogd een omissie recht te zetten. Uw Kamer geeft in haar primaire besluit aan niet overtuigd te zijn van het feit dat er overeenstemming is tussen de Staat en sportfederatie Zuidwest Nederland. Het zal uw Kamer duidelijk zijn dat ik nog steeds van mening ben dat er wel degelijk overeenstemming was tussen de Staat en sportfederatie Zuidwest Nederland. Echter uw standpunt laat onverlet dat het de Staat vrij is om een nieuwe overeenkomst aan te bieden, zeker in het geval er op feiten berust een omissie herstelt wordt. Het overleg met de huurder beoogde het doel na te streven om in goede harmonie dit dossier tot een goed einde te brengen."
2.18.
In december 2017 heeft de Minister aan [eiseres] toestemming verleend voor het uitoefenen van de zegenvisserij op schubvis in de wateren:
"een gedeelte van de noordelijke helft van het Hollands Diep, voorzover gelegen in de provincie Zuid-Holland…"(zonder vermelding van het Brabantse deel van de noorderwal) gedurende de periode van 12 februari 2018 tot en met 31 december 2019. In de daarbij behorende aanbiedingsbrief vermeldt de Staat:
"Begrenzing van het viswater
Voor wat betreft de begrenzing van het viswater nabij de Sassenplaat ben ik eveneens gehouden aan de beschrijving in de huurovereenkomst van Sportvisserij Zuidwest Nederland. De huurovereenkomst met Sportvisserij Zuidwest Nederland is bij wet verlengd per 1 januari 2016. Dit houdt in dat de begrenzing waaraan ik gehouden bent gelijk loopt met de provinciale grenzen."
2.19.
Als gevolg van een uitspraak van de Raad van State van 4 juli 2018 is onherroepelijk komen vast te staan dat de huurovereenkomst tussen SVZWN en de Staat betreffende de jaren 2010 tot en met 2015 - waarin niet is opgenomen dat SVZWN moet toestaan dat de Staat een schriftelijke toestemming uitgeeft ten behoeve van de visserij met de zegen op schubvis op het Brabantse deel van de noorderwal - op grond van artikel 33 van de Visserijwet van rechtswege is verlengd met zes jaar. Deze verlenging vindt haar oorzaak in het feit dat de op 30 april 2015 door de Staat aan SVZWN toegezonden 'nieuwe' huurovereenkomst één dag te laat is ontvangen door SVZWN.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, zakelijk weergegeven:
primair
I. de Staat te gelasten om [eiseres] binnen één week na de betekening van het te wijzen vonnis toe te laten om in de zegenperiode 2018-2019 de zegenvisserij uit te oefenen op (een gedeelte van) de Zuid-Hollandse helft van het Hollands Diep, met inbegrip van het stuk viswater tot aan de noordelijke oever van de Sassenplaat gelegen in de provincie Noord-Brabant;
II. SVZWN te gelasten om toe te staan dat de Staat [eiseres] daartoe in de gelegenheid stelt;
subsidiair
III. een voorziening te treffen die ertoe strekt dat [eiseres] haar recht om met de zegen te vissen op het in de aan haar verleende toestemming genoemde deel van het Hollands Diep als vanouds kan uitoefenen in de gehele ondiepte ten noorden van de Sassenplaat, met inbegrip van het in Noord-Brabant gelegen deel;
een en ander met veroordeling van gedaagden in de proces- en nakosten, de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] - samengevat - het volgende aan.
[eiseres] heeft de gehele noorderwal - en dus ook het Brabantse deel ervan - nodig om de door haar uitgeoefende zegenvisserij op schubvis behoorlijk te kunnen uitoefenen. De Staat en SVZWN handelen onrechtmatig door het gebruik door [eiseres] van het Brabantse deel van de noorderwal te verhinderen. [eiseres] gebruikt dat deel al sinds 1982, ongeacht of het uitdrukkelijk wordt vermeld in de aan haar verleende vergunningen/vergunning en in de tussen SVZWN en de Staat gesloten huurovereenkomsten. De Staat heeft ook verschillende malen erkend dat [eiseres] de gehele noorderwal mag gebruiken onder de aan haar verleende vergunningen/toestemmingen. Voorts heeft SVZWN tot 2014 nooit bezwaar gemaakt tegen het gebruik door [eiseres] van het Brabantse deel van de noorderwal, terwijl zij in 2015 diverse malen heeft aangegeven daarmee in te stemmen. Enkel doordat de 'nieuwe' huurovereenkomst tussen SVZWN en de Staat betreffende de jaren 2016 tot en met 2021, waarin het visrecht van [eiseres] op het Brabantse deel van de noorderwal expliciet was opgenomen, één dag te laat is ontvangen door SVZWN, is de 'oude' huurovereenkomst, waarin dat - wel bestaande - visrecht niet uitdrukkelijk is vermeld, onbedoeld van rechtswege verlengd met zes jaar. Op grond hiervan stelt SVZWN zich ten onrechte op het standpunt dat [eiseres] geen visrechten heeft ter plaatse van het Brabantse deel van de noorderwal en is de Staat - op onjuiste gronden - van mening dat hij SVZWN daarin moet volgen. Uit het voorgaande vloeit immers voort dat niet mag worden vastgehouden aan de letterlijke tekst van de thans geldende huurovereenkomst tussen SVZWN en de Staat, op grond waarvan de Staat dat deel niet heeft vermeld in de aan [eiseres] verleende toestemming voor de periode van 12 februari 2018 tot en met 31 december 2019.
3.3.
Gedaagden voeren verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aan het einde van de mondelinge behandeling van 24 oktober 2018 is - in overleg met partijen - afgesproken dat partijen zouden trachten het geschil in onderling overleg te regelen. Dat is niet gelukt. Tijdens de voortgezette behandeling op 27 maart 2019 is aan de orde gekomen de vraag of [eiseres] thans nog een (spoedeisend) belang heeft bij haar vorderingen, nu zij in de inleidende dagvaarding van 5 oktober 2018, met het oog op de spoedeisendheid van haar vorderingen, heeft aangevoerd dat de periode waarbinnen met de zegen op schubvis kan worden gevist loopt van circa 1 oktober tot 1 april. In dat verband heeft [eiseres] aangevoerd dat de in december 2017 aan haar verleende toestemming loopt tot en met 31 december 2019 en dat zij vanaf 1 juni 2019 normaal gesproken de zegenvisserij weer zou gaan uitoefenen. Gelet daarop begrijpt de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiseres] aldus dat zij aan de hand daarvan beoogt te bewerkstelligen dat zij onder de aan haar in december 2017 verleende toestemming gedurende de gehele looptijd ervan de zegenvisserij wil kunnen uitoefenen op het Brabantse deel van de noorderwal. Niet kan worden aangenomen dat gedaagden door die uitleg zijn bemoeilijkt in hun verweer. Het tegendeel is ook niet gesteld. Een en ander brengt mee dat [eiseres] een (spoedeisend) belang heeft bij haar vorderingen.
4.2.
Vaststaat dat [eiseres] onafgebroken vanaf 1982 tot - naar de voorzieningenrechter begrijpt - oktober 2018 op basis van de aan haar verleende vergunningen/toestemmingen met de zegen op schubvis heeft gevist op de noordelijke helft van het Hollands Diep, inclusief het Brabantse deel van de noorderwal, ook nadat SVZWN de visrechten op schubvis in het Hollands Diep in 1993 is gaan huren van de Staat. Tot 1989 werd het recht van [eiseres] op het Brabantse deel van de noorderwal ook uitdrukkelijk opgenomen in de aan haar verleende vergunningen/toestemmingen. Nadien echter niet meer. Volgens de Staat is niet meer te achterhalen waarom die expliciete vermelding van dat deel van de noorderwal achterwege bleef in de sedertdien verleende vergunningen/toestemmingen. Op 3 maart 2016 heeft de Staat aan de Kamer voor de Binnenvisserij aangegeven dat het een
omissiebetreft. Zoals hiervoor al aangegeven is [eiseres] dat deel van de noorderwal desondanks steeds blijven gebruiken. De Staat heeft daar nooit bezwaar tegen gemaakt. SVZWN heeft tot 2014 evenmin daartegen bezwaar gemaakt, ondanks het feit dat het visrecht van [eiseres] met de zegen op schubvis op het Brabantse deel van de noorderwal nooit expliciet is opgenomen in de huurovereenkomsten.
4.3.
Daar komt bij dat uit de onder 2.8 tot en met 2.10 vermelde correspondentie kan worden afgeleid de Staat en SVZWN in april 2015 hebben afgesproken dat de (historische) visrechten van [eiseres] met de zegen op schubvis op het Brabantse deel van de noorderwal formeel zullen worden vastgelegd in de op dat moment van kracht zijnde, alsmede in de toekomstige, toestemmingen en huurovereenkomsten. Voor zover SVZWN in dat verband heeft aangevoerd dat de voorwaarde waaronder die afspraak is gemaakt niet is ingetreden, kan zij daarin - in het bestek van dit kort geding - niet worden gevolgd. Blijkens voormelde correspondentie diende de Staat door middel van een
aloudeschriftelijke toestemming aan te tonen dat [eiseres] gerechtigd was de (gehele) noorderwal te bevissen met de zegen. Vaststaat dat deze toestemming uitdrukkelijk is opgenomen in de gedurende de periode van 1982 tot 1989 aan [eiseres] verleende vergunningen/toestemmingen. Voor zover SVZWN heeft aangevoerd dat de Staat diende te bewijzen dat sprake is van een
gewoonterechtten behoeve van [eiseres] - wat overigens niet uit de betreffende correspondentie kan worden afgeleid - volgt uit hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen dat zo'n gewoonterecht in de door SVZWN bedoelde zin aannemelijk is.
4.4.
Aan voormelde afspraak is vervolgens ook uitvoering gegeven voor wat betreft de aan [eiseres] verleende toestemmingen gedurende de periode van 2014 tot en met 31 december 2017. Verder is van belang dat SVZWN vanaf april 2015 tot (kennelijk) oktober 2018 geen bezwaar heeft gemaakt tegen het gebruik door [eiseres] van het Brabantse deel van de noorderwal bij de uitoefening van de zegenvisserij.
4.5.
In de aan SVZWN toegezonden huurovereenkomst voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2021 had de Staat - overeenkomstig voormelde afspraak en teneinde de huurovereenkomst in lijn te brengen met de vanouds aan [eiseres] verleende vergunningen/toestemmingen - uitdrukkelijk opgenomen dat [eiseres] bij de uitoefening van de zegenvisserij gebruik mag maken van de gehele noorderwal, inclusief het Brabantse deel ervan. Op grond van de processtukken en de verklaringen op de zittingen moet ervan worden uitgegaan dat die overeenkomst alleen daarom niet tot stand is gekomen doordat deze één dag te laat is ontvangen door SVZWN. Als gevolg hiervan is de tussen SVZWN en de Staat gesloten huurovereenkomst voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015, waarin (slechts) is opgenomen dat SVZWN moet toestaan dat de Staat een schriftelijke toestemming uitgeeft aan een derde ten behoeve van de zegenvisserij op schubvis op een gedeelte van het Hollands Diep,
voorzover gelegen in de provincie Zuid-Holland(dus zonder expliciete vermelding dat daaronder ook het Brabantse deel van de noorderwal wordt begrepen), van rechtswege verlengd met zes jaar. Daar komt bij dat SVZWN op de zitting heeft aangegeven dat zij niet akkoord ging met de door de Staat aangeboden 'nieuwe' overeenkomst, vanwege
andere punten(dan [eiseres]'s zegenvisrecht in het Brabantse deel van de noorderwal), die voor haar nadelen zouden meebrengen (zie pleitnota, sub 11).
4.6.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de Staat enkel om de aan [eiseres] verleende toestemming voor de periode van 12 februari 2018 tot en met 31 december 2019 in overeenstemming te brengen met de - van rechtswege verlengde - huurovereenkomst, in die toestemming het Brabantse deel van de noorderwal heeft weggelaten, wat er thans aan in de weg staat dat [eiseres] dat deel thans nog gebruikt. Op de zitting heeft de Staat uitdrukkelijk verklaard niet onwelwillend te staan ten opzichte van de wens van [eiseres] om dat deel te blijven gebruiken.
4.7.
Op grond van al het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat partijen zich gedurende een lange periode en tot voor kort continu jegens elkaar zo hebben gedragen alsof de aan [eiseres] verleende vergunningen/toestemmingen meebrachten dat haar recht om met de zegen te vissen op schubvis in de noordelijke helft van het Hollands Diep zich mede uitstrekte tot het Brabantse deel van de noorderwal, ook al was dat niet expliciet vermeld in die vergunningen/toestemmingen en in de huurovereenkomsten tussen SVZWN en de Staat.
4.8.
Uitgaande van het voorgaande moet worden aangenomen dat [eiseres] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij (in ieder geval) gedurende de periode van 12 februari 2018 tot en met 31 december 2019 de zegenvisserij op schubvis (ook) mocht blijven uitoefenen op het Brabantse deel van de noorderwal. Daarmee rust op de Staat de plicht om [eiseres] daartoe ook in staat te stellen en dat recht uitdrukkelijk op te nemen in de op die periode betrekking hebbende schriftelijke toestemming. Daar komt bij dat - in het beperkte bestek van dit kort geding - op grond van een en ander ook ervan moet worden uitgegaan dat de huurovereenkomst tussen SVZWN en de Staat betreffende de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015, waarbinnen het [eiseres] dus was toegestaan om ook het Brabantse deel van de noorderwal te bevissen met de zegen, van rechtswege is verlengd met zes jaar. Dit betekent dat ook de - verlengde - overeenkomst er dus niet aan in de weg staat dat [eiseres] dat deel blijft gebruiken.
4.9.
Voor de goede orde wordt daarbij nog opgemerkt, dat de Kamer voor de Binnenvisserij de aangepaste toestemming aan [eiseres] betreffende de periode van 12 februari 2018 tot en met 31 december 2019 naar de voorzieningenrechter aanneemt nog zal moeten goedkeuren. Het is geheel aan die Kamer om daartoe - los van de inhoud van dit kort gedingvonnis - over te gaan, dan wel haar goedkeuring daaraan te onthouden op grond van de aan deze Kamer toekomende wettelijke bevoegdheden. Voorts betekent dit vonnis niet dat de Staat tot in het oneindige gehouden is aan [eiseres] toestemming te verlenen tot de uitoefening van de zegenvisserij op schubvis op het Brabantse deel van de noorderwal.
4.10.
De slotsom is dat de primaire vorderingen van [eiseres] zullen worden toegewezen op de wijze zoals hieronder in het dictum vermeld. Mede gelet op de laatste zin in de vorige overweging en teneinde te vermijden dat - in het voorkomende geval - met betrekking tot iedere aan [eiseres] verleende toestemming vanaf 1 januari 2021 een kort gedingprocedure aanhangig zal (moeten) worden gemaakt, zal aan die toewijzing de voorwaarde worden verbonden dat [eiseres] binnen drie weken na het uitspreken van dit vonnis een bodemprocedure aanhangig maakt, teneinde definitieve duidelijkheid te verkrijgen over haar schubvisrechten met de zegen op het Brabantse deel van de noorderwal.
4.11.
Gedaagden zullen, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor een veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de Staat om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis [eiseres] schriftelijk toestemming zal verlenen om tot en met 31 december 2019 de zegenvisserij op schubvis op een
gedeelte van de noordelijke helft van het Hollands Diep, voor zover gelegen in de provincie Zuid-Holland, met inbegrip van het stuk viswater tot aan de noordelijke oever van de Sassenplaat gelegen in provincie Noord-Brabantuit te oefenen (teneinde het zegennet op te halen), onder de voorwaarde dat [eiseres] binnen die weken na de betekening van dit vonnis een bodemprocedure aanhangig maakt zoals bedoeld onder 4.10;
5.2.
gelast dat SVZWN voormelde veroordeling van de Staat zal gehengen en gedogen;
5.3.
veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiseres] begroot op € 2.258,--, waarvan € 1.470,-- aan salaris advocaat, € 626,-- aan griffierecht en € 162,-- aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2019 door mr. H.J. Vetter.
jvl