Op 5 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening heeft aangevraagd op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft een verzoek ingediend om te voorkomen dat Stichting WoonInvest haar woning zou ontruimen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster voldoet aan de eisen voor het aanvragen van een voorlopige voorziening en dat er een minnelijk schuldhulptraject is gestart. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoekster om met haar jonge kind in de woning te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van WoonInvest bij ontruiming. De huidige vordering van WoonInvest is lager dan drie huurtermijnen en verzoekster heeft de lopende huurtermijnen al geruime tijd voldaan. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek tot voorlopige voorziening toe te wijzen voor een termijn van drie maanden, met de voorwaarde dat de voorziening vervalt zodra de uitspraak op het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in kracht van gewijsde is gegaan of dit verzoek is ingetrokken. De behandeling van het WSNP-verzoek zal op een later moment plaatsvinden.