ECLI:NL:RBDHA:2019:3350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 9431
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nareis op basis van gezinsband en asielverblijfsvergunning

In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit, beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Eiser heeft op 10 december 2018 beroep ingesteld, waarna verweerder op 10 januari 2019 alsnog een beslissing op bezwaar heeft genomen. De rechtbank heeft op 7 maart 2019 de behandeling van het beroep gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R. Deniz. Verweerder is niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een afgeleide verblijfsvergunning asiel. De rechtbank concludeert dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was, en dat er geen schending van de hoorplicht is geweest. Eiser heeft zijn beroep tegen het niet-tijdig beslissen ingetrokken, omdat hij geen belang meer had bij deze beoordeling. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/9431
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige in de zaak tussen

[naam] , eiser,
gemachtigde: mr. R. Deniz,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 10 december 2018 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
Bij besluit van 10 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog een beslissing op bezwaar genomen.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiser mede betrekking op het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 maart 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 2] (referente) en M. Fayez (tolk). Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Referente, de echtgenote van eiser, heeft in augustus 2017 in Nederland aangekomen en heeft toen een verblijfsvergunning regulier gekregen voor verblijf bij haar broertje. Op 22 december 2017 heeft referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. Op 12 februari 2018 heeft zij namens eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Op 26 februari 2018 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gezinsband tussen eiser en referente is verbroken. Referente is namelijk op basis van gezinshereniging met haar ouders naar Nederland gekomen. Zij heeft daaraan voorafgaand op 30 december 2016 een verklaring ondertekend waarin zij aangaf ongehuwd te zijn. Hiermee heeft zij te kennen gegeven dat ze tot het gezin van haar ouders behoort. Daarmee heeft zij tevens aangegeven dat een eventuele gezinsband met andere personen is verbroken.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verweerder heeft met het bestreden besluit alsnog op het bezwaar van eiser beslist. Het beroep tegen dat besluit zal hierna worden beoordeeld. Omdat hij geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag, heeft eiser dat beroep ter zitting ingetrokken.
De rechtbank stelt voorop dat het doel van het nareisbeleid is om gezinnen die door de vlucht van één of meer gezinsleden tijdelijk zijn opgebroken, te herstellen. In het beleid van verweerder is opgenomen dat de nareiziger die op basis van nareis naar Nederland komt, hiermee te kennen geeft dat hij of zij tot het kerngezin van referent behoort. Het is derhalve uitgesloten dat hij of zij ook nog deel uitmaakt van een ander kerngezin. In gevallen waarin de nareiziger na inreis in Nederland zélf als referent op wil treden voor een ander persoon, geldt dan ook dat de IND een dergelijke nareisaanvraag kan afwijzen. [1] Referente is samen met haar ouders naar Nederland gereisd om zich te herenigen met haar broertje. Daarmee heeft zij te kennen gegeven dat zij tot dat gezin behoort en zij is ook op die titel Nederland ingereisd. Daarmee verhoudt zich niet dat eiser haar vervolgens nog kan nareizen. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de jurisprudentie van de Afdeling. [2] Dat eiseres niet aan haar ouders durfde te vertellen dat zij getrouwd was en daarom de ongehuwdverklaring heeft getekend, kan niet tot een ander oordeel leiden. Van doorslaggevend belang is dat eiseres maar tot één kerngezin kan behoren en dat zij er, door met haar ouders naar Nederland te reizen, voor heeft gekozen tot dat gezin te (blijven) behoren.
6. Het voorgaande betekent dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een afgeleide verblijfsvergunning asiel. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, staat het eiser vrij om een aanvraag in te dienen tot verlening van een mvv in het kader van een reguliere procedure.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was, zodat er geen sprake is van schending van de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
9. Omdat eiser terecht is opgekomen tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 256,- (1 punt voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde van € 512,- per punt en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256,- (tweehonderdzesenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie de uitspraken van 25 juni 2014 – ECLI:NL:RVS:2014:2461 – en 29 december 2017 – ECLI:NL:RVS:2017:3620.