ECLI:NL:RBDHA:2019:3344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
nl19.2665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Congolese nationaliteit. Eiser had eerder op 6 april 1994 een asielaanvraag ingediend, die op 19 december 1994 werd afgewezen. Na een eerdere afwijzing van een opvolgende aanvraag op 8 maart 2018, diende eiser op 30 augustus 2018 opnieuw een asielaanvraag in. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 maart 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser voerde aan dat er nieuwe elementen waren die zijn aanvraag zouden rechtvaardigen, waaronder een akte van betekening en een tv-uitzending die zijn situatie zou onderbouwen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om de authenticiteit van de ingediende stukken aan te tonen. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om de echtheid van de documenten te bewijzen en dat verweerder terecht had geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de aanvraag ontvankelijk zouden maken.

De rechtbank heeft de eerdere afwijzing van de asielaanvraag bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. Tevens werd het eerder opgelegde inreisverbod gehandhaafd, waarbij de rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende waren om het inreisverbod op te heffen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2665

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 5 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is, samen met het verzoek in de zaak NL19.2666, besproken op de zitting van 21 maart 2019. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde, alsmede de gemachtigde van verweerder. Als tolk in de Lingala-taal is verschenen E.J. Nyembo Katumbwe.

Overwegingen

1. Eiser is van Congolese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft eerder op 6 april 1994 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 19 december 1994 afgewezen.
2. Op 7 februari 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 8 maart 2018 afgewezen. Verweerder heeft eisers asielrelaas, inhoudende dat eiser lid is geworden van de Congolese Diaspora, dat hij voor deze beweging activiteiten heeft verricht en dat hij daardoor problemen heeft gekregen, ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond [1] en tevens een inreisverbod opgelegd voor twee jaar. Dat besluit staat in rechte vast [2] .
3. Op 30 augustus 2018 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag heeft geleid tot het nu bestreden besluit. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag [3] . Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 8 maart 2018. Verweerder heeft het eerder opgelegde inreisverbod gehandhaafd.
4. Eiser heeft het volgende aangevoerd om te onderbouwen dat zich nieuwe elementen of bevindingen voordoen.
  • Eiser heeft overgelegd een akte van betekening van een verstekvonnis uit 2017, met een vertaling;
  • Eiser heeft verklaard tijdens het gehoor opvolgende aanvraag dat een Congolese tv-zender heeft bekendgemaakt dat zijn broer door omkoping in het bezit was gekomen van de akte van betekening en dat eisers naam daarbij werd genoemd als beschuldigde.
5. Verweerder heeft onder verwijzing naar een onderzoek van het Bureau Documenten van 4 september 2018 de akte van betekening niet authentiek geacht omdat het stuk als ‘mogelijk niet echt’ is gekwalificeerd. De verklaring van eiser over de tv-uitzending heeft verweerder niet aannemelijk geacht omdat het overgelegde stuk mogelijk niet echt is en omdat eiser niet heeft onderbouwd dat de genoemde tv-uitzending daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
6. Eiser heeft in beroep bestreden dat de akte van betekening mogelijk niet echt is en aangevoerd dat het rapport van Bureau Documenten onvoldoende gemotiveerd is. Verder wijst hij erop dat hij op 5 februari 2019 het origineel van een ‘bevel tot comparitie’ aan verweerder heeft toegezonden en dat dit stuk ook nog moet worden onderzocht. Volgens eiser moet verweerder nader onderzoek doen naar een aantal gegevens, vermeld in de documenten, die eenvoudig zijn te verifiëren in het land van herkomst, bijvoorbeeld door een individueel ambtsbericht. Verder stelt eiser dat het vanwege het tijdverloop niet eenvoudig is om bewijs van de tv-uitzending over te leggen. Over het uitvoeren van een contra-expertise beraadt eiser zich nog. Eiser wijst erop dat hij in 2018 een verzoek om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend, in verband met zijn kind dat is geboren in 2015, en dat de behandeling daarvan moet worden afgewacht. Eiser acht tot slot het opgelegde inreisverbod disproportioneel, omdat zijn ex-echtgenote, kinderen en kleinkinderen in Nederland verblijven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759). Nieuwe elementen of bevindingen (nova) zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
8. Voorop staat dat het bij opvolgende asielaanvragen op de weg van de vreemdeling ligt om de authenticiteit van de door hem ingebrachte stukken aan te tonen. Verweerder is eiser in zijn bewijslast tegemoetgekomen door de akte van betekening te laten onderzoeken op echtheid door het Bureau Documenten van verweerder.
9. Een advies van het Bureau Documenten van verweerder kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Verweerder kan een dergelijk advies aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen, mits hij zich ervan vergewist dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk en concludent is.
10. In het rapport van Bureau Documenten van 4 september 2018 staat dat uit onderzoek blijkt:
1. Het document bestaat uit 2 pagina's waarvan de gegevens zijn aangebracht door middel van een printtechniek. De laatste pagina is voorzien van een inktstempelafdruk.
2. De verschijningsvorm van het document wijkt af.
Gelet op punt 2 en het beschikbare vergelijkingsmateriaal wordt betreffende de echtheid, opmaak en afgifte van het document geconcludeerd, dat het document mogelijk niet echt is.
11. Anders dan eiser heeft betoogd, is daarmee voldoende inzichtelijk gemaakt waarop de conclusie van het rapport is gebaseerd. Gelet op de aard van het onderzoek hoeft geen inzage te worden gegeven in het gebruikte vergelijkingsmateriaal, noch hoeft daarover nadere informatie te worden verschaft. Verweerder kon daarom, met verwijzing naar het rapport, het standpunt innemen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de akte van betekening een authentiek document is. Eiser heeft geen contra-expertiserapport overgelegd dat tot een andere conclusie leidt. Dat betekent dat verweerder dit document niet als novum heeft hoeven aanmerken.
12. Wat betreft het op 5 februari 2019 aan verweerder toegezonden stuk, het ‘bevel tot comparitie’, wordt allereerst overwogen dat eiser die toezending niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank merkt op dat verweerder zegt dit stuk nooit te hebben ontvangen en de rechtbank stelt verder vast dat het stuk niet is opgenomen in het digitale dossier. Verweerder heeft dit stuk reeds daarom niet als novum hoeven aan te merken. Verder wordt overwogen dat eiser het moment kon kiezen waarop hij een volledig gedocumenteerde opvolgende aanvraag kon indienen. Dat hij ervoor heeft gekozen om ruim vijf maanden later nog een stuk aan verweerder toe te zenden – waarvan de ontvangst wordt betwist, en waarvan de authenticiteit (nog) niet is beoordeeld, komt, gelet op zijn bewijspositie, voor zijn risico. Evenmin heeft verweerder in dit stuk, of in de akte van betekening, aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door het doen opvragen van een individueel ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook deze stelling gaat immers voorbij aan het feit dat de bewijslast bij eiser ligt.
13. Eisers verklaring tijdens het gehoor opvolgende aanvraag, dat in een tv-uitzending bekend is gemaakt dat de akte van betekening door omkoping door eisers broer is verkregen en dat daarin ook bekend is gemaakt dat eiser beschuldigd is van strafbare feiten, hoefde verweerder evenmin als novum aan te merken. Allereerst: de verklaring is niet met bewijs onderbouwd. Dat het moeilijk zou zijn om dat bewijs te verkrijgen vanwege het tijdverloop, gaat eraan voorbij dat eiser dat bewijs al veel eerder – kort na de tv-uitzending – had kunnen vergaren. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat het gaat om een akte van betekening die niet als authentiek kan worden aangemerkt.
14. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiser geen nova aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd.
15. Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag.
16. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
17. Het inreisverbod is opgelegd bij het eerdere afwijzend besluit van 8 maart 2018. In het bestreden besluit is dat inreisverbod gehandhaafd. Wat eiser daartegen heeft aangevoerd heeft betrekking op eisers gezinsleden in Nederland en strekt tot opheffing van het inreisverbod. Eisers gezinsleven heeft niet geleid tot het achterwege laten van het inreisverbod bij het eerdere afwijzend besluit. Die beoordeling is in stand gelaten door deze rechtbank in de uitspraak van 17 april 2018. Voor zover er nog een toetsing aan het EU-recht zou moeten plaatsvinden, kan dat nu niet leiden tot het oordeel dat opheffing van het inreisverbod op zijn plaats is. Ook de beroepsgrond gericht tegen het (niet-opheffen van het) inreisverbod faalt.
18. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Bij uitspraak van 17 april 2018 heeft deze rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 maart 2018 tot afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard en bij uitspraak van 31 juli 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hoger beroep daartegen ongegrond verklaard.
3.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.