ECLI:NL:RBDHA:2019:330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
NL18_24779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Rwandese nationaliteit, beschikte over een geldig paspoort en een visum afgegeven door de Belgische ambassade namens Frankrijk. Hij was op doorreis naar Frankrijk om daar asiel aan te vragen, maar werd in zijn verzoek belet. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van inbewaringstelling op goede gronden was opgelegd, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen aantonen dat hij zich niet aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheid dat eiser naar Frankrijk wilde reizen niet voldoende was om de maatregel te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser dient zijn overdracht aan Frankrijk in detentie af te wachten. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24779

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2018 is aan eiser op grond van artikel 6a, juncto artikel 6, zesde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel beroep ingesteld en schriftelijke gronden ingediend. Het beroep strekt van rechtswege ook tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2019. Eiser is verschenen. Zijn gemachtigde heeft laten weten vanwege een zitting bij de Rechtbank Rotterdam niet op de zitting te kunnen verschijnen met opgave van een mobiel nummer voor eventueel nodige informatie. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Rwandese nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
2. In de vrijheidsontnemende maatregel heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
  • Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
  • een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
als lichte gronden vermeld:
  • geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Door of namens eiser zijn de hiervoor genoemde gronden niet betwist. Deze niet betwiste gronden, zijn voldoende voor de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een significant risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen.
4. Ook de omstandigheid dat eiser graag naar Frankrijk wil is onvoldoende voor het oordeel dat geen significant risico op onttrekking bestaat. Door of namens eiser zijn immers geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan, in weerwil van de gronden van de maatregel, toch aannemelijk kan worden geacht dat hij zich niet aan het toezicht zal onttrekken.
5. Eiser heeft betoogd dat nergens uit blijkt dat er sprake was van een vals visum, hij beschikte over een geldig paspoort en een visum door de Belgische ambassade afgegeven namens Frankrijk en was vanuit Nairobi, Kenia op doorreis naar Frankrijk, waar hij asiel wilde aanvragen, hetgeen hem is belet.
6. Niet in geschil is dat eiser beschikte over een geldig paspoort met een rechtsgeldig visum voor Frankrijk. Echter toen eiser merkte (of dacht) dat hem de toegang tot het Schengengebied op grond van de Verordening (EG) Nr. 562/2006 (Schengengrenscode) zou worden geweigerd op andere gronden dan het ontbreken van een geldig paspoort/visum en hij misschien teruggestuurd zou worden naar Nairobi, heeft eiser om asiel verzocht aan de grens. Deze aanvraag is beoordeeld in de grensprocedure en niet in behandeling genomen omdat gebleken is dat een ander land verantwoordelijk is voor de afhandeling daarvan en eiser is vervolgens de toegang geweigerd. Tevens is er een (Dublin)claim op Frankrijk gelegd. Dit alles is neergelegd in een meeromvattende beschikking van 10 december 2018, die tevens geldt als overdrachtsbesluit en inmiddels in rechte vaststaat. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat dit een omslachtige, dure en voor eiser ingrijpende manier is om naar Frankrijk te reizen, maar dit kan niet leiden tot een geslaagd beroep tegen de op goede gronden opgelegde maatregel van inbewaringstelling. Eiser dient zijn overdracht aan Frankrijk op 5 januari 2019 in detentie af te wachten.
7. De gronden die eiser (schriftelijk) aanvoert ziet de rechtbank als gronden tegen de toegangsweigering. Echter, daartegen heeft eiser geen afzonderlijk beroep ingediend.
8. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2675) dat artikel 94, tweede lid van de Vw niet van toepassing is wanneer de toegangsweigering is vervat in de meeromvattende beschikking waarbij de asielaanvraag met toepassing van de grensprocedure wordt afgewezen. Gelet op het vorenstaande behoeven de gronden gericht tegen de toegangsweigering geen bespreking.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.