In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Rwandese nationaliteit, beschikte over een geldig paspoort en een visum afgegeven door de Belgische ambassade namens Frankrijk. Hij was op doorreis naar Frankrijk om daar asiel aan te vragen, maar werd in zijn verzoek belet. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van inbewaringstelling op goede gronden was opgelegd, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen aantonen dat hij zich niet aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheid dat eiser naar Frankrijk wilde reizen niet voldoende was om de maatregel te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser dient zijn overdracht aan Frankrijk in detentie af te wachten. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.