In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing naar Aruba van de moeder met haar minderjarige kind. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.F. Mandos, verzocht de rechtbank om toestemming te verlenen voor haar verhuizing naar Aruba, waar zij een baan had aangeboden gekregen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.A. Hoste, verzette zich tegen deze verhuizing, omdat hij vreesde dat dit de band met zijn dochter zou schaden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen, waarbij het belang van het kind voorop stond. De rechtbank oordeelde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat de verhuizing schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van het kind, dat nog in een hechtingsfase verkeert. De rechtbank wees het verzoek van de moeder af en stelde een zorgregeling vast waarbij het kind om de week bij de vader verblijft. De ouders bereikten overeenstemming over de zorgregeling, die door de rechtbank werd goedgekeurd. De rechtbank benadrukte het belang van frequent contact tussen het kind en beide ouders, vooral gezien de jonge leeftijd van het kind en de hechte band met de vader. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.