ECLI:NL:RBDHA:2019:3129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
NL19.4348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Sierra Leoonse vreemdeling wegens gebrek aan nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een opvolgende asielaanvraag van een eiser uit Sierra Leone. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen als kennelijk ongegrond. In zijn opvolgende aanvraag stelde de eiser dat hij bedreigd werd door een genootschap in Sierra Leone, maar de rechtbank oordeelde dat de door hem overgelegde documenten en verklaringen niet voldoende waren om zijn vrees aannemelijk te maken. De rechtbank volgde het standpunt van de Staatssecretaris dat de informatie van de eiser niet afkomstig was van een objectieve bron en dat de vrees voor vervolging niet aannemelijk was. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep van de eiser ongegrond was. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat dit in de bewaringsprocedure behandeld diende te worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.4348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

ProcesverloopBij besluit van 25 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
2. Eiser heeft eerder op 31 januari 2017 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 24 juli 2017 afgewezen als kennelijk ongegrond. Het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van 21 augustus 2017 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 1 november 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft op 16 januari 2019 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag de volgende documenten overgelegd:
- een brief van [A];
- een SLBC-kaart op naam van [A];
- een brief van VluchtelingenWerk Nederland.
Eiser heeft verklaard dat de brief van [A] aantoont dat hij wordt bedreigd door het [genootschap] genootschap. De SLBC-kaart zou volgens eiser aantonen dat [A] werkzaam is geweest bij de radiozender. Met de ingebrachte informatie van Vluchtelingenwerk heeft eiser willen aantonen dat het genootschap heel veel macht heeft in Sierra Leone en dat de autoriteiten hier niets tegen kunnen doen.
Op 17 februari 2019 heeft eiser een tweede brief en een visitekaartje van [A] overgelegd.
4. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard omdat hetgeen eiser naar voren heeft gebracht niet als een nieuw element of bevinding kan worden aangemerkt.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard nu eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Eiser stelt zich, anders dan verweerder, op het standpunt dat [A] een objectieve en verifieerbare bron is. Zijn verklaringen kunnen eenvoudig geverifieerd worden. Eiser is van oordeel dat de verklaringen van [A] worden ondersteund door zijn eigen verklaringen in de eerste asielprocedure, welke door verweerder geloofwaardig zijn bevonden, en door de inhoud van de brief van Vluchtelingenwerk. Verder is niet gebleken dat verweerder de bij brief van 17 februari 2019 overgelegde stukken heeft betrokken in zijn beoordeling. Voorts is eiser van oordeel dat moet worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod. Eiser wil toegang tot de Europese Unie behouden voor het ondergaan van medische behandeling. Tot slot verzoekt eiser schadevergoeding, omdat hij onrechtmatig in bewaring is gesteld.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef onder d, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6.2
Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) volgt dat er voor de bestuursrechter in vreemdelingenzaken geen ruimte meer bestaat om ambtshalve het ne bis-beoordelingskader toe te passen en dient de bestuursrechter elk besluit op een opvolgende aanvraag overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht te toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Nu verweerder de opvolgende asielaanvraag met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet de bestuursrechter toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, die aanleiding geven tot een ander oordeel.
De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, heeft in haar uitspraak van 21 augustus 2017 -kort samengevat- geoordeeld dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Sierra Leone zal worden gedood door leden van het [genootschap] genootschap. De werkzaamheden van [A] en het radio-interview, alsmede de aanval op het huis van eiser direct daarna en de dreigementen zijn geloofwaardig geacht door verweerder. Verweerder heeft daarom terecht overwogen dat de inhoud van de brief van [A] en de SLBC-kaart voorgaande oordeel niet anders maken, nog daargelaten dat de verklaring van [A] niet afkomstig is uit een objectieve bron. Deze stukken kunnen dan ook niet als nieuw gebleken feit of omstandigheid worden beschouwd. Bovendien blijkt uit de inhoud van de brief niet duidelijk op welke wijze eiser bedreigd zou worden door het [genootschap] genootschap. De verklaring van [A] is voor het overige op geen enkele manier onderbouwd.
De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat niet blijkt dat verweerder de bij bericht van
17 februari 2019 overgelegde stukken afkomstig van [A] heeft betrokken in bestreden besluit. [A] heeft in zijn tweede brief aanvullend verklaard dat mannen bij eisers huis hebben gezegd dat eiser moet boeten voor zijn misstap wegens zijn opmerkingen over de [genootschap] gemeenschap. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad en ziet reden om op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van deze schending in stand te laten. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat hij in het bestreden besluit al had overwogen dat stukken van [A] niet afkomstig zijn van een objectieve bron en voorts dat [A] zijn verklaringen -ook die van 17 februari 2019- in het geheel niet onderbouwt. Dat [A] -zoals hij zegt- is benoemd tot “magistrate of the Judiciary of Sierra Leone” maakt dit niet anders, omdat niet duidelijk is welke betekenis daaraan moet worden gehecht. Verder heeft eiser verklaard dat zijn vrouw en overige familieleden nooit problemen hebben ondervonden met het [genootschap] genootschap. Gelet op vorenstaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vrees van eiser om vermoord te worden door het [genootschap] genootschap nog altijd niet aannemelijk is.
Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de overgelegde informatie van VluchtelingenWerk niet als nieuw gebleken feit of omstandigheid kan worden beschouwd. Uit deze algemene informatie over het [genootschap] genootschap kan niet worden afgeleid dat eiser zelf daadwerkelijk te vrezen heeft voor hen. Het is aan eiser om zijn asielrelaas met objectieve bewijsstukken aannemelijk te maken. Daarin is eiser niet geslaagd met het overleggen van deze informatie.
7. Voor zover eiser heeft betoogd dat hij in Nederland behandeling wil volgen, is dat onvoldoende om van het inreisverbod af te zien.
8. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser in redelijkheid wegens het ontbreken van rechtens relevante nieuwe elementen of bevindingen niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om schadevergoeding in verband met de (gestelde) onrechtmatigheid van de bewaring dient te worden behandeld in de bewaringsprocedure.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.